Marc Jansen van het Centraal Bureau Levensmiddelen schrijft:
Minister Veerman van LNV is in 2003 een maatschappelijke
discussie gestart over de toekomst van de intensieve
veehouderij in Nederland. Het Centraal Bureau
Levensmiddelenhandel levert een bijdrage aan de
discussie middels het aangeven van de algemene
uitgangspunten voor supermarkten en het antwoord
geven op de 7 dilemmas die door minister Veerman
zijn gesteld. In de kern gaat de discussie erover
of er nog (maatschappelijk) draagvlak is voor
de manier waarop varkens en kippen thans in Nederland
worden gehouden.
Uitgangspunt voor supermarktorganisaties is de consument
en het product dat hij koopt in de supermarkt.
Voorop gesteld moet worden dat supermarkten producten
zoals vlees en eieren verkopen en geen dieren houden
en dat slechts 15-20% van de dieren die in Nederland gehouden worden in de
Nederlandse supermarkt belanden. De meeste consumenten
voor de Nederlandse intensieve veehouderij wonen dus
in het buitenland.
Supermarkten gaan uit van een veilig en kwalitatief
hoogwaardig product dat volgens geaccepteerde normen
is geproduceerd. Supermarkten constateren dat de consument
steeds kritischer wordt over de productiewijze van dierlijke
producten. Consumenten vragen steeds meer informatie.
Consumenten willen dus bewuster een keuze kunnen maken.
Supermarkten spelen hier steeds meer op in door het
meer transparant maken van de manier waarop voedsel
is geproduceerd. Het prijskaartje is niet alleen meer
van belang voor de consument. Voor supermarkten staat
de keuzevrijheid voor de consument voorop. De ontwikkeling
is van keuze naar bewuste keuze.
Supermarkten stellen voorwaarden waaraan de producten
moeten voldoen. Producten moeten ten eerste aantoonbaar
geborgd veilig zijn om te consumeren. Hiervoor stellen
supermarkt overal ter wereld dezelfde basiseisen. Voor
inkoop van vlees en eieren wordt momenteel gewerkt om
de inkoopeisen verdergaand te harmoniseren middels EurepGap.
Hierin zal naast eisen voor de voedselveiligheid ook
eisen worden gesteld aan dierwelzijn, milieu en arbeidsomstandigheden.
Verdergaande eisen op gebied van dierwelzijn en milieu
kunnen individuele supermarkten overeenkomen met de
leverancier. Een voorbeeld hiervan is biologisch. Hiervoor
wordt momenteel alles op alles gezet om voldoende aanbod
te krijgen en het product aan de consument aan te bieden.
Ook hier staat keuzevrijheid van de bewuste consument voorop.
Tot zover Marc Jansen.
We vergelijken de opvattingen
van het CBL met de opvattingen van Animal Freedom.
Wie wil weten hoe de boeren uit de intensieve
sector denken, klik
hier.
Klaske
de Jonge (directeur Consumentbond) reageert
op het verwijt van Veerman dat de consument niet
wil betalen voor meer verantwoord vlees. Diana
Saaman en Boris van der Ham roepen de consument
en de supermarkt op om een fatsoenlijke prijs
voor vlees te rekenen en te betalen. |
Centraal Bureau Levensmiddelen |
vs |
Animal Freedom |
Maatschappelijk belang versus bedrijfsbelang |
Consumentenbelang staat voorop.
De consument betaalt uiteindelijk alle schakels in de
voedselkolom, incl. de boer en supermarkt. De consument
wil een veilig product, geproduceerd volgens maatschappelijk
geaccepteerde normen. Ruimen van gezonde dieren is maatschappelijk
onaanvaardbaar en supermarkten staan in beginsel positief
tegenover afzet van producten van gevaccineerde dieren.
Het vraagt echter wel een heldere en eenduidige communicatie
van alle ketenpartijen en de overheid richting de consument. |
|
De intensieve sector is alleen
van maatschappelijk belang in economische zin. Dat is
onvoldoende rechtvaardiging van haar (beschermde) positie. Ruimingen van hobbydieren is uit den boze. Kosten van bestrijden van dierziekten
moeten volledig ten laste komen van de sector. |
Wie betaalt de rekening: de samenleving of de bedrijven? |
De consument betaalt uiteindelijk
alles. Producten via de winkel en als er collectieve middelen
worden ingezet om bijvoorbeeld crises te bestrijden dan
betaalt men als belastingbetaler. Voor verdergaande eisen
aan de productiewijze kan een meerprijs gevraagd worden.
Voorbeeld is het biologisch product. Voor de basiseisen
aan de productie (IKB, straks EurepGap) kan geen meerprijs
worden verwacht. Als producenten in andere landen goedkoper
aan de basisvoorwaarden kunnen voldoen, dan heeft de Nederlandse
veehouderij en verwerkende industrie daarmee te concurreren. |
|
De concurrentiedruk uit
het buitenland wordt steeds sterker voor de intensieve
veehouderij. Het buitenland moest wel de Nederlandse
manier van dieren houden overnemen om op de eigen markt
te kunnen concurreren met de Nederlandse overproductie.
De bio-industrie krijgt een koekje van eigen deeg. Het
is niet meer dan terecht dat zij ook zelf op de financiële
blaren gaat zitten bij economische tegenwind.
Het milieu, de dieren en de samenleving hebben al genoeg
betaald voor het instand houden van een asociale bedrijfstak. |
Dieren buiten of in de stal? |
Beide is mogelijk. De borging
van de voedselveiligheid staat voorop en daar doen supermarkten
geen concessies aan. Wanneer bekend is dat het houden
van dieren buiten extra risico meebrengt dan moeten eventueel
extra voorzorgsmaatregelen worden getroffen. De beleving
van de consument speelt ook een rol. De consument vindt
het bijvoorbeeld logisch dat de koe in de wei staat. De
sector zal hier pro-actief op moeten inspelen. |
|
Alle dieren (koeien, varkens
en kippen) moeten een mogelijkheid hebben voor een uitloop
naar buiten. Voor zover men in staat is de mest op te
vangen, kan dit worden uitgereden op akkerland dat deze
mest goed kan gebruiken. Wanneer er in ons land minder
dieren worden gehouden valt automatisch een te grote mestdruk
van buiten lopende dieren weg. |
|
Overheidsingrijpen of vrije markt? |
Supermarkten zijn global sourcing
en kopen dus producten uit de hele wereld. Zij stellen
overal dezelfde basiseisen. Vrije markt is dus ons uitgangspunt.
Het landbouwbeleid wordt steeds meer vraaggestuurd en
dat is een goede ontwikkeling. De rol van de overheid
is om een gewenste ontwikkeling te stimuleren, desnoods
met tijdelijke subsidie. Structureel ingrijpen door de
overheid (Brussel of Den Haag) is niet meer van deze tijd.
De gangbare landbouw wordt steeds duurzamer. Goedkope
producten zijn niet per definitie minder duurzaam, dit
dogma moet worden verlaten. |
|
De overheid moet niet langer
meewerken aan de overproductie tbv de export en (indirecte)
financiële steun geven aan de intensieve veehouderij.
Er moet een steun van de overheid zijn aan de biologische
sector en tegelijkertijd een limiet worden gesteld aan
de omvang van de sector: de omvang moet beperkt worden
tot nationale en regionale omzet. |
Nationale eisen stellen in een internationale
markt. |
Supermarkten werken aan wereldwijd geharmoniseerde
eisen aan de productie via EurepGap (en GFSI). Harmonisatie,
liefst wereldwijd maar in ieder geval binnen de EU, is
eigenlijk een overheidstaak maar de overheid laat het
afweten. Doordat productievoorwaarden steeds transparanter
worden, worden knelpunten inzichtelijk. Oplossen daarvan
is aan de overheid. Als de overheid lokaal hogere eisen
stelt, en het blijkt niet dat consumenten hiervoor een
meerprijs over hebben, dan moeten de eventuele extra kosten
worden gedekt met collectieve middelen. |
|
Wanneer de nationale veestapel gereduceerd
is tot een niveau passend bij een regionale behoefte en
de resterende bedrijven voldoende vertrouwen hebben gekregen
om biologisch te produceren zal er in Nederland voldoende
steun zijn om importbeperkingen te stellen aan producten
afkomstig van intensieve veehouderijen uit het buitenland.
Hoe de overheid dat in de vork steekt: politiek of prijspolitiek
of in eendrachtige samenwerking met alle belangengroepen,
is om het even. |
Algemene grove regels of rekening houden met iedereen? |
Doelstelling van het nieuwe kabinet is vermindering
van de administratieve regeldruk. De overheid moet doelstellingen
formuleren en de manier van behalen hiervan aan de markt
overlaten. De veehouder moet dan effectiever werken en
het stimuleert innovatie waardoor de kosten gaan dalen.
De handhavingskosten van de overheid kunnen dalen wanneer
bepaalde regels gecontroleerd worden door een onafhankelijke
en geaccrediteerde certificeerder. |
|
Hangt geheel en al af van de aard van vereenvoudiging
van de regelgeving. Elke regel is in het verleden met
een bepaald doel ingesteld. De Tweede Kamer dient er op
toe te zien dat geen regels worden geschrapt waarbij de
oorspronkelijke positieve bedoeling wordt gedwarsboomd. |
Vertrouwen is nodig maar niet voldoende aanwezig. |
Partijen zullen in de toekomst veel hechter
moeten samenwerken. De voedselproductieketen kan in veel
gevallen ook makkelijk toe met minder schakels die allemaal
geld kosten. Vertrouwen tussen partijen is de basis voor
een gezamenlijke en zakelijke aanpak van tegengestelde
belangen. |
|
Er moet via etiketten op de producten relevante
en eenduidige informatie worden gegeven aan de consument.
Deze informatie moet betrekking hebben op de herkomst
van het product, de keten van verwerking en de status
van dierwelzijn bij de producent. Deze ontwikkeling kan
door iedere belangengroep gestimuleerd worden. De overheid
moet de integriteit van de gepresenteerde informatie waarborgen. |
Supermarkt, overheid, sector, keten en
belangenorganisaties kunnen samenwerken op de volgende
manier:
Op etiketten van vlees- en zuivelproducten zou de volgende
informatie moeten staan.
- Volledige traceerbaarheid van vlees met 4 kenmerken,
1 voor het land van geboorte, 1 voor het land waar
het dier leefde, 1 voor het land waar het is geslacht
en 1 voor het land waar het vlees is verwerkt. Uiteraard
is het aan te bevelen dat een consument alleen dat
vlees koopt dat afkomstig is van dieren waarmee niet
(toen het nog leefde) over landsgrenzen heen is gesleept.
- Vermelding op de verpakking van vlees van de leeftijd
in weken waarop het dier is geslacht. Mensen moeten
kunnen kiezen voor een dier dat een minimumleeftijd
heeft gehaald.
- Vermelding op de verpakking van vlees van een score
op een welzijnsschaal van het bedrijf waarop het dier
heeft geleefd. Deze welzijnsschaal is gebaseerd op
een twintigtal factoren die het welzijn van het dier
bepalen. Hoe hoger de score hoe hoger het welzijn
van het dier tijdens het leven was.
Producten die aan deze voorwaarden voldoen en (een
breed gedragen) minimumwelzijnsscore hebben, krijgen
een BTW-klasse van 6%. Producten (uit binnen- en buitenland)
die deze informatie niet dragen of na controle niet
kunnen hard maken, krijgen een BTW-klasse van 19%.
De kans is groot dat na deze maatregelen reguliere
vleesprijzen niet langer lager liggen dan die van de
biologische sector. Vanaf dat moment kan de consument
via haar huidige gedrag, namelijk het kopen van de goedkoopste
producten haar (vanaf dan constructieve) invloed doen
gelden.
Wanneer deze informatie op alle producten staat, kunnen
overheid, sector en belanggroepen samenwerken in het
informeren van het publiek (de consument) over het belang
van het kopen van producten met een zo hoog mogelijke
welzijnsscore. |