Stop sponsoring van dierenleed |
Exportbelangen
De uitbraak van mond- en klauwzeer in Europa laat
weer eens duidelijk zien tot wat voor ellende de
intensieve veehouderij kan leiden. Duizenden gezonde
dieren zijn inmiddels afgeslacht om de ziekte een
halt toe te roepen. Allemaal dieren die in leven
hadden kunnen blijven als ze tijdig waren ingeënt.
De enige reden waarom dat niet is gebeurd, is dat
hierdoor de export van dierlijke producten in gevaar
zou komen. Geld is belangrijker dan een dierenleven.
De kosten van deze beestachtige
slachtpartij worden niet betaald door de industrie
rond de veehouderij die deze ramp door het gesleep
met dieren en de onnatuurlijke manier van dieren
houden over zichzelf heeft afgeroepen, maar door
de Nederlandse overheid. Zo draait de belastingbetaler
op voor de kosten die gemaakt worden om de prijzen
voor de vleesetende en melkdrinkende consumenten
in binnen- en buitenland laag te houden. Het beleid
van de Europese regeringen is er op gericht de prijzen
van vlees en zuivel kunstmatig laag houden omwille
van de exportmogelijkheden. Hiervoor wordt jaarlijks
miljarden aan Europees belastinggeld uitgegeven
in de vorm van subsidies aan de veehouderij. Dit
houdt dus in dat elke Nederlander, ook de Vegetariërs
en veganisten, het dierenleed in deze 'industrietak'
sponsort.
Door: Jack Stoop.
Subsidieverlening
Het huidige beleid van zware sponsoring van de
landbouw is tot stand gekomen na de Tweede Wereldoorlog.
Het beleid van de regering was toen gericht op
herstel van de economie en op het bevorderen van
de koopkracht van de Nederlandse burger. Hiervoor
werden de prijzen van eerste levensbehoeftes -zoals
voedsel- kunstmatig laag gehouden. Om boeren toch
van een redelijk inkomen te voorzien, werden subsidies
verleend. Ook werd de voedselproductie flink opgevoerd
om schaalvoordelen te verkrijgen.
Overproductie
Op dit moment is er in Nederland, maar ook in
de rest van de Europese Unie, sprake van een forse
overproductie van dierlijke producten, zoals vlees
en zuivel. Er worden in ons land drie maal zoveel
dieren gehouden als geconsumeerd; het merendeel
is dan ook bedoeld voor de export. In de EU is
een groot overschot aan dierlijke producten ontstaan,
sommige daarvan zijn wel bekend als de boterberg
en de melkplas. De prijs van deze producten ligt
echter boven de prijs op de wereldmarkt. Export
is dan ook alleen mogelijk met verlening van exportsubsidies,
zodat de prijs van de producten omlaag kan. Europese
producten worden op deze manier onder de kostprijs
op de wereldmarkt gedumpt. Dit geeft enerzijds
problemen voor leveranciers in andere landen,
met name in ontwikkelingslanden. En anderzijds
zorgen deze subsidies ervoor dat de overproductie
in stand wordt gehouden op kosten van de Europese
belastingbetaler. Daarbij zijn de maatregelen
die genomen worden om de productie in te dammen,
bijvoorbeeld het opleggen van een quota, zo halfslachtig
dat ze geen structurele oplossing bieden; de quota
is namelijk zo ruim dat de overproductie er mee
in stand wordt gehouden.
Prijsverlaging
Tijdens de Europese Raad van Berlijn van 26 maart
1999 werd door regeringsleiders en staatshoofden
een politiek akkoord over Agenda 2000 bereikt.
één van de belangrijkste onderdelen
van Agenda 2000 was de hervorming van het gemeenschappelijk
beleid. Dit beleid komt in grote lijnen neer op
een stapsgewijze verlaging van de prijzen voor
onder andere rundvlees en zuivel in de komende
jaren met respectievelijk 20 en 15 procent. De
negatieve inkomenseffecten voor producenten worden
gecompenseerd door rechtstreekse subsidies. Dit
komt er in de praktijk op neer dat de vraag naar
rundvlees en zuivel door de prijsverlaging gestimuleerd
zal worden op kosten van de belastingbetaler.
Op papier worden de subsidies in het kader van
Agenda 2000 verbonden aan milieu-eisen en extensivering
(verkleining) van de veestapel. In de praktijk
zullen de nieuwe subsidieregels alleen leiden
tot leed bij meer dieren, omdat Nederland de subsidies
verstrekt in de vorm van slachtpremies. Dieren
zullen nog sneller het loodje (moeten) leggen:
mestkalveren in de veehouderij worden in een zo
kort mogelijke tijd op slachtgewicht gebracht
en melkkoeien worden in slechts vier jaar volledig
uitgemolken en daarna geslacht. Ter vergelijking,
een melkkoe in de biologische veehouderij gaat acht jaar mee, terwijl een "natuurlijk levende"
koe ruim vijftien jaar kan zogen. Het lijkt alsof
de veestapel afneemt, maar feitelijk worden er
meer dieren in een kortere periode doorheen gedraaid.
Negatieve effecten
Naast het in stand houden van een te hoge productie
en een te lage prijs draait de belastingbetaler
op voor de kosten van de negatieve effecten van
de veehouderij. Niet alleen de aanpak van de problemen
als gevolg van de vervuiling door het mestoverschot
wordt door de samenleving betaald, ook de gevolgen
van ziektes als varkenspest, BSE en mond- en klauwzeer
komen voor rekening van de burger. De Europese
ministers van landbouw hebben in Brussel tot een
pakket maatregelen besloten om BSE uit te bannen.
De kosten hiervan zouden het eerste half jaar
alleen al 1,3 miljard euro bedragen. In Nederland
is besloten om voortaan alle geslachte runderen
op BSE te testen. De kosten van deze tests bedroegen
in januari 2001 zo'n slordige 11 miljoen euro.
Voorstellen om deze kosten door te berekenen aan
de consument konden niet op steun van de minister
rekenen, want ze zouden in strijd zijn met het
Europees recht. De kosten van de huidige mond-
en klauwzeer crisis lopen eveneens in de miljoenen
euro's en daar is nog niet eens de schade aan
andere bedrijfstakken zoals de recreatiesector
meegerekend. Op deze manier blijft de absurde
situatie bestaan dat de prijs van vlees en zuivel
slechts gedeeltelijk door de consument aan de
slager of melkboer wordt betaald, terwijl de rest
via de belasting wordt voldaan. Ongeacht of de
belastingplichtige consument nu dierlijke producten
gebruikt of niet!
Alternatieven
Het is dus de hoogste tijd voor verandering van
dit beleid, dat de overproductie en overconsumptie
van dierlijke producten stimuleert op kosten van
de belastingbetaler. We moeten toe naar een situatie
waarin de consument de werkelijke prijs betaalt
voor zijn stukje vlees, pakje melk of doosje eieren en waar fiscale en economische maatregelen
gericht zijn op het kleinschaliger maken van de
veehouderij en het verminderen van het daar aangerichte
leed.
Een mogelijkheid hiervoor is het wijzigen van
het lage BTW-tarief op dierlijke producten (6%)
naar het hoge BTW-tarief (19%). Hiermee geef je
als overheid een duidelijk signaal af aan de consument
dat dierlijke producten niet tot de noodzakelijke
eerste levensbehoeften behoren, maar een luxe
product zijn.
Verder valt te denken aan het heffen
van accijns op dierlijke producten; dit gebeurt
immers ook bij andere producten waarvan het gebruik
onwenselijk wordt geacht, zoals alcohol en tabak.
In een aantal Europese landen is er om deze reden
al een accijns op bont. Accijns en een hoger BTW-tarief
hebben, behalve een signaalfunctie, vooral een
vraagremmende werking. Het extra geld, dat de
overheid op deze manier binnenkrijgt, kan worden
gebruikt om diervriendelijke initiatieven als
vegetarisme en veganisme te promoten en om onderzoek
te doen naar meer alternatieven voor dierlijke
producten.
Door deze maatregelen zal de prijs van dierlijke
producten stijgen en zal het gebruik afnemen.
Toch zal er nog steeds vraag blijven naar vlees-
en zuivelproducten. Het is dan ook belangrijk
om te zorgen dat consumenten die deze producten
toch blijven gebruiken, worden gestimuleerd om
te kiezen voor de variant die de minste milieubelasting
en het minste dierenleed oplevert. Dit kan bereikt
worden door een extra heffing op die dierlijke
producten die voor de meeste vervuiling en ellende
zorgen. Producten van de biologische veehouderij
kunnen hiervan worden vrijgesteld, waardoor ze
goedkoper worden ten opzichte van de producten
uit de reguliere sector.
Voor boeren in de veehouderij zullen deze maatregelen
tijdelijk een dramatisch effect hebben op hun
inkomen. Dit kan ondervangen worden door de subsidiestromen,
die nu verleent worden om de overproductie in
stand te houden, te gebruiken om om te schakelen
naar biologische veehouderij of akkerbouw. Ook
investeringen in dit kader kunnen worden gestimuleerd
door goedkopere leningen of door de mogelijkheid
tot vervroegd afschrijven.
Oplossing
De Nederlandse overheid, met de minister van landbouw
voorop, zou een einde moeten maken aan de waanzinnige,
historisch scheef gegroeide situatie dat dierenleed
en milieuvervuiling in de veehouderij betaald
worden door de belastingbetaler. Met een beetje
goede wil en wat creativiteit moet het mogelijk
zijn om binnen tien jaar de Nederlandse veestapel
met 80 procent te doen afnemen en 100% biologisch
te maken. Het is een kwestie van willen en kiezen!
Tot zover Jack Stoop.
|
|
Stichting Natuur en Milieu heeft berekend dat,
wanneer we de bijzondere natuur volledig willen
beschermen, er slechts plaats is voor driekwart
van het huidige aantal runderen en ongeveer de
helft van het huidige aantal varkens en kippen.
Nog minder is nog beter.
Bovendien moet de hoeveelheid bestrijdingsmiddelen
in de akker- en tuinbouw drastisch worden verlaagd
(in 2010 90% minder insecticiden en geen chemische
onkruidbestrijding meer). Een andere doelstelling
is dat het energiegebruik in de glastuinbouw vermindert
met veertig procent in 2010 en dat veevoeders
in Europa moeten worden geteeld in plaats van
in de tropen, waar regenwoud wordt vernietigd
om plaats te maken voor veevoerplantages. |
|
Op basis van de analyses van de exportsubsidies
kunnen de volgende conclusies getrokken
worden.
- Nederland neemt de derde plaats in Europa
(na Frankrijk en Duitsland) in termen van totaal
ontvangen exportsubsidies met een totaal van
446 miljoen euro aan subsidies in 2001, het
referentiejaar voor de lopende WTO-onderhandelingen;
- deze derde plaats is met name te danken aan
de subsidies op zuivelproducten, wat 67% van
de totale door Nederland ontvangen subsidies
vertegenwoordigt;
- voor de sectoren als geheel zijn alleen in
de zuivelsector de subsidies een significant
deel (4%) van de totale productiewaarde van
de sector, in alle andere sectoren is het belang
ten opzichte van de totale productiewaarde minder
dan 1%;
- voor sommige producten bedragen exportsubsidies
meer dan 50% van de exportwaarde:
- slachterijen: rundvlees (53%), varkenskarkassen
(55%);
- zuivel: boter (114%), boterolie (103%);
- overige voedingsmiddelen: aardappelmeel (92%),
boter (76%).
|
|
|