Ons land krijgt het dierenleed dat het verdient |
Dierenleed levert werk op. Dat geldt voor
de bio-industrie en voor de dierenbeschermingsorganisaties.
Het gebrek aan animo om onderling samen te werken om deze
situatie te veranderen is opvallend. Terwijl al sinds
meer dan 2 decennia een groeiend deel van de bevolking,
inmiddels zo'n 70%, tegen de bio-industrie is en dit percentage
in vrijwel elke politieke partij zo hoog is, slagen de
politiek en de actievoerders er niet in om de bio-industrie
te beëindigen. Blijkbaar is er iets wat ons Nederlanders
tegenhoudt om op dit punt adequaat samen te werken, of
is een afwachtende houding zo gek nog niet?
Bert Stoop vroeg zich in 2003 af wat de meest effectieve
strategie is om van de intensieve veehouderij af te
komen
Diana Saaman vroeg zich af van
welk Politiek Dier een beleid is te verwachten waar
dieren wat aan hebben. |
Nederland als exportland, dat 70% van
zijn landbouwhuisdieren geslacht exporteert, kan per
definitie geen voorloper zijn qua dierenwelzijn
Nederland kan met correcte maatregelen ten behoeve van
dierenwelzijn immers niet onder de buitenlandse marktprijzen
duiken. De beste maatregel ter bevordering van dierenwelzijn
zou het krimpen van de veestapel zijn. Dan lijden er
per saldo minder dieren.
"Het economische belang van de intensieve veehouderij
is vrij marginaal: de sector (inclusief toeleveranciers,
verwerking, zakelijke diensten) draagt volgens het Centraal
Planbureau voor 1,3 procent bij aan het bruto binnenlands
product (bbp), ofwel 4,4 miljard euro. De keten is goed
voor 97 duizend voltijdsbanen. Tegenover die bijdrage
aan de economie oogt de schadepost van de MKZ-crisis
in 2001 schrikbarend hoog: 1,3 miljard euro". (Volkskrant
04-03-03).
Het verlies aan werkgelegenheid hoeft niet aan de orde
te zijn. Wanneer aan de Nederlandse veehouder de eis
zou worden gesteld om tot een biologische en ecologische
bedrijfsvoering over te gaan, met een productie gericht
op het eigen land, dan kan iedere veehouder aan het
werk blijven. Deze optie is alleen reëel wanneer
hij tegen goedkope import uit het buitenland beschermd
zou worden en blijven. Op dit moment lijkt overigens
de Nederlandse veehouderij een koekje van eigen deeg
te krijgen: goedkoop en massaal produceren kan het buitenland
ook. Veel Nederlandse boeren hebben de laatste jaren
een negatief inkomen. Dat houden zij (en de banken)
niet lang meer vol. |
Of het voorstel om de vlees- en zuivelexport
te laten vallen ons land veel geld zou kosten hangt af van hoe wij het in de internationale afspraken
binnen de EU zouden brengen. Laten we de vrije markt nog
enige jaren haar gang gaan, dan wordt de Nederlandse boerenstand
gedecimeerd. Het cynische voordeel zou zijn dat het de
belastingbetaler geen geld zou kosten om de failliete
inboedel van de boeren op te vangen, immers het zijn vrije
ondernemers die hun eigen risico moeten dragen.
Boeren hebben een lange adem om het met een laag inkomen
vol te houden. De reden daarvoor ligt in het karakter
van de boer: enerzijds gemakkelijk in het ophouden van
een hand voor steun door de overheid, anderzijds een grote
weerzin om in de bijstand te geraken. Daarnaast is boer
zijn een aantrekkelijk beroep met voorrechten die men
niet gauw opgeeft.
Zou de overheid de boeren die nu grote investeringen hebben
gedaan in de bio-industrie met zachte hand dwingen tot
een ommezwaai naar biologische bedrijfsvoering dan gaat
dit de belastingbetaler veel geld kosten. De boeren zouden
terecht claimen dat de fiscus hun schulden moet saneren
en hen door de (drie) overgangsjaren moet helpen. |
De beste en goedkoopste strategie is om eerst alle Europese landbouw- en exportsubsidies
af te bouwen. Dit zou de vlees- en zuivelprijzen verhogen
tot vermoedelijk iets voorbij het niveau van de biologische
producten. Het zou een belangrijke impuls geven aan de
biologische sector, immers een verantwoord stukje vlees
is goedkoper dan de kiloknallers waarvan de indirecte
kosten (circa 30%) op de belastingbetaler worden afgewenteld.
Verandering naar biologische bedrijfsvoering wil niet
iedere veehouder. Het houdt namelijk in dat meer arbeidskrachten
moeten worden ingezet. Ook moet er meer worden samengewerkt
tussen veehouders onderling: de een levert mest, de ander
veevoeder. Nu kunnen nog veel boeren grootschalig werken
zonder hulp van buitenaf.
Wanneer de exportsubsidies zouden stoppen, kunnen de boeren
die schuldvrij zijn zelf vrijwillig besluiten of zij zich
bij de biologische sector aansluiten. De boeren die niet
willen en gericht willen blijven op grootschalige productie
ten behoeve van de export zijn tevens de boeren die de
grootste omslag moeten maken in bedrijfsvoering wanneer
zij biologische productie zouden overwegen. Deze omslag
zou organisatorisch en psychologisch wel eens veel te
groot kunnen zijn. |
Een andere vraag is "helpt
al dat actievoeren voor dierenwelzijn eigenlijk wel"?
Het antwoord is "nauwelijks". Door het langs
elkaar werken van alle dierenbelangenorganisaties die
niet gericht lijken op het uit de wereld helpen van de
bio-industrie, is een afwachtende houding om bovengenoemde
reden net zo (in)effectief. Het lijkt wel of men elkaar
het licht niet in de ogen gunt. De Partij
voor de Dieren die vanaf 2003 aan de Tweede Kamer verkiezingen
deelnam moest met lede ogen toezien dat zij werd doodgezwegen
door de Landelijke Dierenbescherming. Ook andere organisaties
reageerden afwachtend. Je zou bijna denken dat men bang
is om de eigen baan te verliezen wanneer men de handen
ineen zou slaan om de bio-industrie de wereld uit te helpen.
Het zijn ook maar weinigen die direct voordeel hebben
bij een meer ethische opstelling tegenover de veehouderij.
Tel maar na: een grootschalige productie levert een gunstige
(maar geringe) bijdrage aan de exportbalans, de vleesprijzen
in eigen land zijn eveneens laag. De misstanden houden
de gevestigde orde binnen de dierenbescherming aan het
werk. Alleen de vegetariërs die via de belasting
mee betalen aan de subsidies voor de landbouw hebben een
direct belang.
Bereidheid om vanwege ethische redenen iets meer te betalen
lijkt aanwezig, maar dan moet er geen verleiding van goedkoper
bio-industrievlees zijn. Deze keuze zou simpelweg onmogelijk
moeten worden gemaakt, bijvoorbeeld door een hoger BTW-tarief
te rekenen. Pas dan zou de consument in binnen- en buitenland
met de portemonnee een reële stem uitbrengen. De
(dierenwelzijns)onderdrukker en de vervuiler betalen.
Het milieu, het dierenwelzijn en de rechtvaardigheid spinnen
er samen garen bij. Maar ja, wat heeft dit alles met mensen
te maken? |
tot zover de column van Bert Stoop |
|
Het Politieke Dier
door
Diana Saaman
Het ging bij de Tweede Kamerverkiezingen van januari
2003 eigenlijk voornamelijk tussen B en B. Bos en Balkenende.
De heren kruisten in menig debat de degens. Met woorden
weliswaar. De B van Beestenboel kwam niet aan bod. Zowel
kattenliefhebber Bos als de christelijke rentmeester
Balkenende vonden het praten over dieren niet noemenswaardig.
Nee, dat werd geen speerpunt. Al snel werd duidelijk
hoe de hazen liepen.
Maar gelukkig was daar de Partij voor de Dieren, lijst
15. Nieuw uit het niet niets. Want wat bleek? De meeste
kandidaten van deze dierenpartij zijn afkomstig uit
diverse dierenbeschermingsorganisaties en kunnen bogen
op jarenlange strijd voor dieren en natuurlijk een achterban
van honderdduizenden zielen tellende leden. Nou, als
dat geen kamermeerderheid oplevert. Haasje rep je om
het pluche te gaan vullen.
Het is iets anders gelopen. Net geen zetel voor PvdD.
Oké. Natuurlijk. Die kans is groot voor een nieuwkomer.
Of is er meer aan de hand? Even gewoon een terugblik
of evaluatie noemen ze dat, leert het volgende…
Verschillende dierenbeschermingsorganisaties hebben
simpelweg deze dierenpartij tijdens de campagneweken
genegeerd. Terwijl het toch voor de hand zou liggen,
dat deze partij voor die instanties als geroepen kwam.
Ha, eindelijk! Geef de campagne maar door. Want daar
zijn ze toch al jaren, decennia voor aan het strijden.
Om dieren rechten te geven of op ze minst hen een waardig
leven te bieden, desnoods middels acties. En dat kan
nu eenmaal niet zonder politiek draagvlak. Maar de kurk
bleef op de fles. In plaats van de handen ineen te slaan
met deze partij, gleden de handen van dierenbeschermingsorganisaties
in de zakken. En zij keken de andere kant op. Mijn naam
is haas. Ik weet van niets. Wij willen van niets weten.
Dierenleed levert geld op. Dat geldt voor de bio-industrie,
maar en blijkbaar vooral, ook voor dierenbeschermingsorganisaties.
Zij bestaan weer louter door die industrie met beesten.
Nog een stapje: helpt al hun actievoeren voor dierenwelzijn
eigenlijk wel? Het antwoord is: nauwelijks. Door het
langs elkaar heen werken van alle dierenbelangenorganisaties,
lijken zij niet gericht op het uit de wereld helpen
van de bio-industrie. Het lijkt eerder op egotripperij.
Je zou bijna denken, dat men bang is om de eigen baan
te verliezen wanneer je de handen ineen zou slaan om
het dierenleed de wereld uit te helpen. De stem van
organisaties verstomde. En de stemmen werden geteld.
Wie verraadt hier nu wiens geloof? Is het B, B of de
DierenBescherming?
Wie houdt zich na het stemmen tellen nog steeds doof?
Het dier is, politiek gezien, de komende tijd weer
overgeleverd aan de waan van de economie.
Het dier is, organisatorisch gezien, de komende tijd
weer overgeleverd aan de waan van individuen. Waar de
dieren enkel weer fungeren en poseren op dramatische
folders en shockerende brochures hoe erg het wel niet
met hen gesteld is. Dus laten we dieren wel zijn:
Beesten, we kunnen jullie op korte termijn niet veel
beterschap beloven. Jullie zijn voorlopig nog het haasje. |
|
|