Melkkoeien in de biologische veehouderij kunnen gemakkelijk
gefokt worden zodat zij later hun maximale productie krijgen.
Men hanteert daarvoor een 'biologische totaal-fokwaarde',
waarin 6 kenmerken zijn opgenomen. Deze kenmerken bestaan
voor de helft uit productiekenmerken en voor de andere
helft uit kenmerken voor de constitutie (vitaliteit).
Belangrijk is de laatrijpheid van de koe. Een koe die
men lang wil houden en dus laat wil slachten, moet lang
doorgroeien. De biologische melkwaarde is opgebouwd
uit 3 lactatiefases (respectievelijk 20%, 30% en 50%)
in plaats slechts 1 zoals gebruikelijk is in de intensieve
melkveehouderij. De top van de lactatie (melkgift) wordt pas bereikt
in het zevende of achtste levensjaar van de koe.
Verder
wordt persistentie hoog gewaardeerd, want piekproducties
leiden tot te hoge krachtvoergiften of slepende melkziekte.
Een koe die 300 dagen 20-25 kg melk geeft, komt ook
tot een jaarproductie van 6.500 tot 7000 kg en dat met
minder dan 1000 kg graan.
Wat betreft melksnelheid wordt gefokt op een gemiddelde
melksnelheid van ongeveer 3 kg per minuut. Hoge melksnelheden
geven aanleiding tot het uitliggen van melk en uierontsteking.
Deze manier van fokken en werken in de biologische
melkveehouderij garandeert beter het welzijn van het
dier en de gezondheid van de consument van zuivel en vlees. |