De status van
het dier is geen aangeboren grootheid zoals oogkleur en
lichaamsbouw, maar een sociaal culturele grootheid die
toegekend en ontnomen kan worden. Wij als culturele groep
bepalen hoe hoog die status is. Het is daarbij ook een
gradueel begrip. Hogere en lagere toedeling van status
is mogelijk. In tegenstelling tot het concept "intrinsieke
waarde" dat in dieren wel of niet erkend kan worden.
Men kan niet over een dier zeggen dat zij een beetje intrinsieke
(of eigen) waarde heeft.
Mensen, dieren en objecten
kunnen in graduele zin wel meer of minder status toebedeeld
krijgen. Aan de top van die gradaties wordt soms een overgang
gelegd. Als een musicus, een paard of een oud huis langzaam
in status groeit, kan het zijn dat deze na een bepaalde
"drempelwaarde" een onaantastbare superstatus
krijgen: Ik denk hierbij aan popsterren, dressuur paarden,
en monumenten panden. Deze in de belangstelling staande
topstatus versluiert soms het graduele karakter van het
concept status. Ten derde is status een relatief begrip.
Ik schrijf een leraar van mijn zoontje van 7 jaar een
andere status toe dan mijn zoontje aan zijn meester geeft.
Tekstdelen uit de oratie van Tjard de Cock Buning, uitgesproken op 1 april 2000, bij de
aanvaarding van het ambt voor bijzonder Hoogleraar Dierproefvraagstukken
in de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit
van Utrecht.
Met " ." wordt aangegeven
dat in de oorspronkelijke tekst iets is weggelaten.
Een verkorte
weergave vindt u in het contactblad "De relatie tussen mens en dier".
"….".
Onderzoekers kennen een laboratorium konijn een lagere
status toe dan een ander aan zijn huiskonijn toekent.
De socioloog ziet gedragsveranderingen wanneer mensen
met verschillende status elkaar ontmoeten. De gedragsonderzoeker
ziet bij groepsdieren zoals mensen en wolven statusverschillen
die onderdanig of overheersend gedrag opwekken. Ontmoetingen
met mensen van gelijke status daarentegen leiden niet
tot gedragsveranderingen, wij blijven ons gedragen zoals
we altijd doen.
Het besef dat status geen absolute maat heeft maar
een cultureel groepsfenomeen is, betekent voor mensen
in een subcultuur die de status van dieren laag inschatten
(pluimveehouders, dierexperimentele onderzoekers) dat
zij even weinig "harde" argumenten hebben
als de mensen van de subcultuur die de dieren hoger
inschatten (dierenbeschermers). Zolang die twee culturen
strikt gescheiden leven binnen en buiten de laboratoriummuren
zal elke ontmoeting tot een cultuurschok leiden en als
gevolg daarvan ten minste tot vermijdingsgedrag aanzetten.
Men houdt zijn mond buiten het laboratorium en op het
volgende familiefeestje.
De wetgever vroeg zich af of de status van dier ook
verbeterd kan worden ten opzichte van de biotechnologie.
Het boeiende van het concept status is dat er dynamiek
in zit. De status van een toponderzoeker of topinstituut
kan kelderen als een baksteen wanneer er onethisch gedrag
plaatsvindt zoals fraude en plagiaat. Omgekeerd kan
een biotechnologisch veranderde stier uitgroeien tot
de mediahype "Stier Herman" waarvan de overheid
tenslotte bepaalt dat deze niet als gewone stier geslacht
mag worden.
Wat bepaalt die dynamiek?
De status van een dier wordt door vier variabelen bepaald:
een historisch/culturele component, de persoonlijke
band, de kennis over het dier en het aantal dat beschikbaar
is.
S = f (H + (P+K)/A).
Laat ik dit kort toelichten. Er zijn culturen en praktijken
waar een bepaald dier "van zelfsprekend en over
vele jaren" een hoge of lage status heeft. Stephen
R. Kellert heeft in de VS veel onderzoek naar deze culturele
waardetoedeling gedaan.
U kent allemaal de voorbeelden
van de heilige koe in India, de heilige katten en krokodillen
in Egypte. De spin Anantie in Afrika. Daartegenover
zijn er ook "paria's" onder de culturele beelden
van dieren: ratten, spinnen in Europa. In zo'n cultureel
kader wordt men geboren krijgt men via sprookjes, tekenfilms
en computerspelletjes als kind een status niveau aangereikt
bij elke diersoort. Tegen deze achtergrondwaarde zal
een ieder in resonantie met zijn of haar omgeving variaties
ontwikkelen. Huisdieren waar een band mee wordt opgebouwd
zullen een hogere status verwerven dan huisdieren van
anderen.
De P van persoonlijke band
Het hebben van een band is een contract dat wederzijdse
verplichtingen schept. De filosoof Levinas legde de
wortels van de ethiek bij de ontmoeting met de ander.
Daar waar die ontmoeting verder gaat dan alleen een
vluchtig oogcontact lever ik mijn eigen ego?stische
vrijheid in voor de invloed van de ander. Ik laat toe
dat de ander mijn gevoelens bespeelt. Ook de ander opent
de defensieve verhulling en wordt bewust kwetsbaar voor
de verrijking van mij. Een ontmoeting verandert de mens.
Meerdere ontmoetingen geven een band, een relatie, een
contract van wederzijdse temming.
.
K van Kennis
Er zijn ook dieren waar wij geen historische status
aan toeschrijven en waar wij ook geen band mee hebben
uit directe ervaring. Het is echter opmerkelijk dat
het hebben van kennis over het leven van dat dier een
hoge status kan opleveren voor dat dier. De eerder genoemde
Stephen R. Kellert heeft in de 70-tiger jaren onderzocht
of systematisch laag scorende diersoorten in waardering
verhoogd kunnen worden door aan kinderen van de basisschool
lessen met Natuurlijke Historie over bijvoorbeeld spinnen
aan te bieden. Het blijkt inderdaad mogelijk te zijn
om een lage status via voorlichting te verhogen.
Ook hier komen dierexperimentele onderzoekers in een
vreemd proces terecht. Hun eigen onderzoek genereert
een heleboel kennis over het dier. De aanpalende literatuur
waarmee het eigen onderzoek gepositioneerd wordt ten
opzichte van de andere onderzoekingen in de wereld:
stapelt zich op in het geheugen van de bioloog. Hoe
meer er beseft wordt over de complexiteit van het dier,
hoe meer de onderzoeker het dier hoger acht. Hoe minder
de onderzoeker geneigd zal zijn de dieren "onzorgvuldig"
te gebruiken.
De dieren groeien in status.
Deze voorstelling van zaken gaat echter minder op bij
moleculair biologen. Enerzijds ligt hun focus op detailprocessen
binnen de cel, en krijgen zij eerder ontzag voor de
cellulaire mechanismen. Anderzijds komen zij zelden
in aanraking met genetisch gemodificeerde muizen. De
fok wordt door dierverzorgers begeleidt en de onderzoeker
bestudeert niet zelden alleen de weefsel van die dieren
door de lens van de microscoop. Het beeld gaat ook minder
op voor dierexperimentele onderzoekers uit de medische
opleiding. Voor hen is de mens, met name de zieke mens,
het referentiepunt.
Het dier heeft een waarde voor zover
het er in slaagt om een menselijke eigenschap na te
bootsen. Meer kennis over de dodelijke vormen van darmkanker
(in de genetisch met menselijke kankergenen veranderde
muis) levert ontzag op voor het mechanisme van de menselijke
kankergenen. De status van de muis verhoogt hierdoor
niet zozeer, de status verlaagt wellicht omdat de muizen
"slechts" dragers zijn van het gen.
De A van aantal dieren
Er bestaat een interessant psychologisch fenomeen dat
mede de dynamiek van de status van het dier bepaalt.
Zodra ons te oren komt dat van een dier nog maar enkele
exemplaren bestaan, schiet de status van die soort en
van de nog levende exemplaren omhoog. Een variatie op
dit fenomeen komt naar voren bij het verschil in status
tussen originelen en kopieën. Kopieën van
meesterwerken in de kunst, schrijven wij een lagere
status toe. Het aantal lijkt een belangrijke variabele
te zijn voor de status.
Bedreigde diersoorten kunnen op een hogere status rekenen
dan onbedreigde diersoorten.
Dieren die meerdere malen
per jaar een nest krijgen met veel nakomelingen, zoals
muizen en ratten worden als plaagdieren aangemerkt.
Vrije bejaging is toegestaan en lijkt nauwelijks de
soort te bedreigen.
Dit is volkomen anders met dieren
die pas op leeftijd een enkel jong krijgen (leeuwen,
olifanten, Orang-oetangs, walvissen). De dood van een
ouder of een kind kan de overleving van een groep in
dat geval in gevaar brengen. Het Wereld Natuurfonds
heeft deze kwetsbare dieren hoog in het vaandel staan.
"…".
Wat betekent deze dynamiek voor de toekomst?
Wij zijn de eeuw van de informatica ingegaan. De kennis
die wetenschappers, biologen, vergaren over dieren groeit
met de dag. Deze kennis wordt in een hoger tempo dan
twintig jaar geleden via populaire wetenschapbladen
(New Scientist, Natuur en Techniek, Kijk) en wetenschappelijke
bijlagen van dagbladen en niet te vergeten Discovery
Channel en Internet aan de burger en nieuwe generatie
van "studiehuis" scholieren doorgegeven. Als
er nog dieren zijn waarvan geen fascinerende beschrijving
van hun leven bestaat, dan zal deze er in de komende
vijftig jaar zeker komen.
Deze trend leert ons dat cumulerende
kennis de status van alle dieren zal gaan verhogen.
Kon men vijftig jaar geleden nog in volle overtuiging
DDT inzetten om de malaria in Afrika te bestrijden.
Tegenwoordig is dit een schoolvoorbeeld van simplistisch
denken. Natuurlijk, DDT doodt muskieten die dragers
zijn van de malariaparasiet.
Tegenwoordig weten we echter
zo veel van het netwerk waarin parasiet, muskiet, mens,
resistentie en immuunsysteem elkaar moduleren, dat een
lineaire oorzaak en gevolg redenering als een achterhaald
simplisme wordt beschouwd.
De filosofische consequentie
van de netwerk benadering is echter dat de status van
het meest kleine schepsel op deze wereld verhoogd wordt
tot een essentiële schakel in de overleving van
de bekende topscoorders in het dierenrijk. Ik denk hierbij
aan de rol van het krill (kleine zeekreeftjes) rond
de poolzeeën voor de overleving van de walvissen.
Als ik ergens mijn
hand voor in het vuur zou kunnen steken dan is het wel
de zekerheid dat de komende vijftig jaar Nederland en
Europa verder zal verstedelijken. Wat er aan natuur nog
is, zal meer en meer in parkbeheer terechtkomen. Het is
zelfs maar de vraag of Afrika en Zuid-Amerika nog wel
wilde delen zullen kennen.
Monitoring vanuit satellieten
zal de gangen van de grotere dieren vastleggen en "Wild
Life Rangers" zullen op lokaal niveau de ecologische
netwerken bewaken. Er is dan geen sprake meer van wilde
dieren. Stelt u het eens voor. Er zal een tijd aanbreken
waarbij ook alle dieren in de natuur vertrouwd zullen
zijn met de mens die om hen heen rijdt, loopt en filmt.
De categorie "wild" bestaat niet meer. Men kan
alleen nog spreken in een virtuele zin over dieren die,
als men ze niet opgemerkt en beschermd had, de potentie
in zich hebben om tot een echt wild dier uit te groeien.
Dat is echter een lot dat geen enkele dier meer zal treffen.
Alle dieren zijn gedoemd "gehouden dieren" te worden.
Het concept "gehouden dier" speelt een
rol in de rechtsfilosofie. De Flora & Fauna Wet bevat
regels voor de omgang met wilde planten en dieren. De
Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren bevat regels voor
onze omgang met alle gehouden dieren. De eerste wetgeving
zal de komende jaren steeds leger worden. Zelfs de doortrekkende
strandlopertjes kunnen in een Europa zonder grenzen beschouwd
worden als beschermde diertjes die langs biologische hoofdstructuren
van reservaat naar reservaat vliegen.
Nu al hebben vogelaars
een band met de teruggevangen vogels nadat zij het vorige
jaar nog als "wilde vogels" waren geringd. De
gedachte dat een zuiderbuur "hun" diertjes tijdens
de trek uit de lucht kan schieten om ze vervolgens klaar
te maken voor een feestmaal, doet het bloed koken. In
deze zin leidt de band tussen vogelaar en zijn geringde
vogels tot dezelfde emoties als die u zou ervaren wanneer
uw huisdier door een onverlaat is gemept.
Wellicht wilt
u tegenwerpen dat er een verschil zit tussen een persoonlijke
band met een huisdier en een algemeen gevoel van verantwoordelijkheid
voor de overleving van dieren. In moreel opzicht is dit
onderscheid echter schijn.
In moreel opzicht ben ik in
beide gevallen verontwaardigd omdat de band, in de betekenis
van jij betekent iets voor mij in mijn leven (en vice
versa), door een onbekende rigoureus met voeten is getreden.
In beide gevallen is er geen sprake van de dood van een
vogel in Frankrijk (of een kat in Amsterdam).
Nee, het
gaat om mijn vogel en mijn kat. In de toekomst
zullen alle dieren voor iedereen mijn-dieren zijn.
Een andere onbetwistbare voorspelling voor deze eeuw
is dat de lengte van de lijst met bedreigde diersoorten
alleen maar zal groeien. Ook dit zal er toe leiden dat
alle dieren uiteindelijk een hoge status zullen verwerven.
Geachte toehoorders gezien de demografische ontwikkelingen
is het dus onvermijdelijk dat de status van dieren de
komende jaren zal blijven stijgen, temeer daar onze
kennis over dieren en hun functie in ecologische netwerken
steeds groter wordt.
Tegelijkertijd zal de biodiversiteit
en de biomassa aan dieren constant afnemen. De overgebleven
dieren zullen steeds meer onder direct beheer van mensen
worden geplaatst waardoor de mensheid in de komende
eeuw integraal de functie van dierbeschermer zal invullen.
Nederland kent echter ook twee sectoren waar de aantallen
dieren via fokprogramma's heel groot wordt gehouden,
waar alles wordt gedaan om geen band met de dieren aan
te gaan, en compromitterende kennisvermeerdering over
de soorteigen behoeften wordt beantwoord met programma's
om deze behoeften weg te selecteren (nertsen, kippen)
of via genetische modificatie uit het dier te verwijderen.
Kortom waar alle variabelen verwijzen naar een lage
status van het dier.
Ik heb het over de booming business van bio-industrie
en biotechnologie.
Terwijl, nota bene, de landbouwpolitiek
al 5 jaar een beleid voert om de productmaximalisatie om te buigen naar duurzame landbouw, en het ministerie
van VWS op aandrang van het parlement al 15 jaar streeft
naar vermindering, vervanging en verfijning van dierproeven!
Natuurlijk, de economische krachten zijn in beide sectoren
groot. Maar dat is hoogstens een verklaring,
het heeft niets te maken met een rechtvaardiging.
Wel voorzie ik twee ontwikkelingen
die de huidige groei aan proefdiergebruik af doet nemen.
In de komende jaren zal de aandacht voor verfijning
van proefopzetten in relatie tot technologische hoogstandjes
in genetische modificatie leiden tot volledig nieuwe
typen van proefdieren en proefopzetten. Waarbij in de
meeste gevallen van biomedisch onderzoek de dieren nauwelijks
hoeven te beseffen dat zij in een proef zitten. Subtiele
veranderingen aan het genoom van de muizen geeft op
subtiel detectieniveau veel informatie over de niet-pathologische
dynamiek van fysiologische processen.
De extreme pathologie
zoals we die in de klassieke dierproeven tegenkomen
hoeven niet meer zo nodig omdat de kennis over de mechanismen
op moleculair niveau steeds meer toeneemt. De onderzoeksvragen
zullen dan ook steeds meer op dat niveau gesteld worden
en steeds minder is daarvoor een leedveroorzakend symptoom
noodzakelijk als eindpunt.
Uiteindelijk is het denkbaar
dat de dierproeven overbodig worden omdat moleculaire
diagnoses, directe therapie en monitoring in de patiënt
zelf mogelijk wordt. Het risico op leed, waarvoor de
code van Helsinki de kwetsbare proefpersoon beschermt,
is dan strek gereduceerd.
Ik zou in deze zin graag een
discussie tussen de medisch ethische commissies en de
dierexperimentencommissies willen starten over de reële
meerwaarde en risico's van dier- en mensproeven in de overgang naar clinical trials.
Dieren en patiënten kunnen er van profiteren als het overbodige deel van
de verplichte dierproeven kan worden overgeslagen.
Ik voorzie ook dat genetische modificatie als nieuwe
technologie uit het laboratorium breekt en de agrarische
sector diepgaand gaat veranderen (bio-industrie, bont,
recreatiedieren). Maar zal niet tot deze sector beperkt
blijven: ook de huisdieren, de uitgezette "verwilderde"
dieren en tenslotte ook mensen zullen gemodificeerd
raken.
Natuurlijk zullen sommige onderzoekers en boeren de
neiging hebben om zich anachronistisch te beroepen op
traditionele waarden en historische rechten (recht op
jacht, bont, recht op vererving van agrarische bedrijven,
vissen met levend aas, kankeronderzoek met muizen).
Toch zouden deze mensen er goed aan doen meer te anticiperen
op de verhoging van de status van het dier door onze
maatschappij. Het zijn immers de jonge onderzoekers
van nu die over vijftig jaar ter verantwoording worden
geroepen.
Uit onderzoek van onze eigen afdeling blijkt
dat de onderzoekers en het management van nu niet hoog
scoren in transparantie ten aanzien van welzijnsproblemen
rond transgene dieren. Men investeert liever in onderzoek
dan in welzijnsbewaking en dierverzorging. Dit is begrijpelijk
vanuit een korte termijnperspectief.
Op de lange termijn
zijn het de kleinkinderen die opa en oma gaan bevragen
ten aanzien hun omgang met dieren. En dan liggen de
opvattingen over "juiste" omgang met dieren
gegarandeerd veel hoger dan nu.
"…". Terug naar column.