In dit artikel wordt betoogd dat de term "intrinsieke waarde"
geen effectieve bijdrage aan de zaak van dieren(rechten)
levert. Weliswaar heeft elk dier (elk levend wezen) een intrinsieke waarde, maar dat geldt ook voor elke zandkorrel (elk niet levend wezen). Iets wat voor alles geldt, heeft hoogstwaarschijnlijk geen toegevoegde waarde. Vrijheid is een inherente waarde waar elk levend wezen in de natuur recht op heeft. En die gedachte zouden we serieus moeten nemen.
We beginnen met wat de term wel betekent en en vervolgen met het gebruik in relatie
tot dierenrechten.
In het woordenboek wordt het voorbeeld genoemd
van de intrinsieke waarde van geld. Geld heeft
de waarde die erop is gedrukt (de financiële
waarde) en heeft de waarde van het materiaal:
de instrumentele waarde. Een briefje van tien
gulden kon worden gebruikt om artikelen te kopen
die men tien gulden waard vindt. Het papier van
het tientje was op zich vrijwel waardeloos. Dat
gold niet voor de gulden. Het metaal, waarvan
de gulden was gemaakt, heeft eveneens waarde, al
is dat dan minder dan een gulden, laat staan een
euro. Deze laatste waarde wordt intrinsieke waarde
genoemd: de waarde van het geldmiddel ("wat
de gek er voor geeft").
Terzijde: als van een bankbiljet ook maar één van zijn vele waarmerken ontbreekt, is het niets waard.
Dit om te illustreren hoe men vertrouwen, waarde en echtheid verbindt.
In dit artikel wordt betoogd dat het koppelen van intrinsieke waarde aan de zaak van dieren geen uiting is van echte betrokkenheid bij hun welzijn.
Discriminatie tussen intrinsieke waarde van zeldzame en van veel voorkomende dieren
Een ietwat vreemde situatie ontstaat wanneer
het geld uit de roulatie wordt genomen. Voor sommige
verzamelaars krijgt het geldpapiertje dan opeens
een enorme waarde
vanwege de zeldzaamheid. Zoals het voor geld
geldt, lijkt het ook te zijn met dieren. Dieren
die op uitsterven staan krijgen ineens een grote
intrinsieke waarde. Het lijkt wel of de intrinsieke
waarde van het dier minder wordt naar mate het
dier in grotere aantallen voorkomt of naarmate
het slechter behandeld wordt. De 450 miljoen dieren (jaarlijks) in de
bio-industrie in Nederland lijken samen minder
intrinsieke waarde te hebben dan bijvoorbeeld
de dassen in Limburg. Intrinsieke waarde voor
dieren betekent dat zij een eigen waarde hebben
los van hun financiële, instrumentele of gebruikswaarde
voor de mens. Het is zeer de vraag of men deze
zaken wel uit elkaar kan en wil houden.
Intrinsieke waarde: de nieuwe kleren van de keizer?
Veel mensen geloven dat dieren recht hebben op respect en bescherming vanwege hun intrinsieke waarde, en dat de manier waarop we met dieren omgaan moet worden bepaald door dit principe. Het is de waarde die een dier heeft als een levend wezen met eigen belangen, emoties en vermogens.
De Nederlandse overheid erkent sinds de aanvaarding
van de Nota Rijksoverheid en dierenbescherming
uit 1981 de intrinsieke waarde van het individuele dier.
In de Gezondheids- en welzijnswet (GWWD)
wordt het begrip als volgt omschreven.
"Erkenning van de intrinsieke waarde van
het dier betekent dat het dier onafhankelijk van
de mens een eigen waarde wordt toegekend en dat
de belangen van het dier niet meer automatisch
ondergeschikt zijn aan de belangen van de mens.
Het doel van de dierenbeschermingswetgeving volgens
het regeringsstandpunt is dan ook het bevorderen
van zodanige voorwaarden en omstandigheden dat
het dier optimale bescherming wordt geboden tegen
handelingen van de mens die het welzijn van het
dier aantasten".
Evertsen en de Bordes (opvolgster van Boon) schrijven: de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) is gepubliceerd in Staatsblad 1992, 585.
De introductie van het begrip welzijn in Hoofdstuk III, De zorg voor het welzijn van dieren, leek een nieuw tijdperk in te luiden waarin de bescherming van dieren voortvarend ter hand kon worden genomen.
Intrinsieke waarde speelde als normatief, richtinggevend concept vooral op de achtergrond een rol, maar de verwachtingen waren desondanks hooggespannen.
De nieuwe manier om over dieren te praten zou kunnen inspireren tot een andere manier van omgaan met dieren. Tot zover.
Sinds opname in de wet wordt het begrip omarmd door
dierenrechtenactivisten. Men hoopte waarschijnlijk
via dit begrip (in een ambtelijke nota beschreven door Just Walter) de massa bereid te maken om meer
met de belangen van dieren rekening te houden.
Echter drogredenen werken niet.
De gretigheid, waarmee het begrip door iedereen
(inclusief intensieve veehouderij) wordt geaccepteerd,
terwijl in de praktijk de zaken voor dieren alleen
maar verergeren, zou dierenbeschermers argwanend moeten maken.
Iedereen doet net of hij begrijpt wat intrinsieke
waarde betekent en niemand wil toegeven dat hij
het ook niet weet, het klinkt wel interessant.
Mensen met belangen in de bio-industrie en politici
doen vrolijk mee met versluierend woordgebruik
in plaats van daden te stellen, waar dieren wat
aan hebben. Het kost de bio-industrieel en de
politicus geen geld en geen moeite om met de mond
te belijden dat een dier een eigen waarde heeft.
Het zijn de nieuwe kleren van de keizer, het heeft
niets om het lijf.
Volgens A.W. Musschenga "is het begrip intrinsieke waarde van de niet-menselijke
natuur een intellectueel middel in de strijd tegen
het antropocentrisme" (Filosofie & praktijk
15/3 1994 p 113).
In 1996 stelde mr drs J. Staman van het directoraat
Wetenschap en kennisoverdracht van het Ministerie
van Landbouw op een studiedag over "intrinsieke
waarde van het dier in de praktijk" van bio-ethici
dat "het begrip abstract is, afstandelijk,
vaag, voor velerlei uitleg vatbaar en verwarringwekkend.
Het spreekt niet tot de verbeelding. Het brengt
ons niet in verbinding met onze emoties" en "het
begrip (intrinsieke waarde) valt door de mand (…)
omdat het geen praktisch verschil maakt".
(zie
ook prof. dr Dirk Boon (1949-2019), ooit hoogleraar Dier en Recht
te Utrecht.)
Eigenwaarde of eigen waarde?
Helemaal verwarrend wordt als mensen het begrip
vervangen door "eigenwaarde" of de toevoeging
geven an sich. Eigenwaarde heeft in de
ethiek de betekenis van persoonlijke waarde dwz
een besef van datgene wat men waard is. De ethologie
heeft geen bewijs dat dieren een besef hebben
van datgene wat ze waard zijn. Sommige wetenschappers beweren dat dieren geen persoonlijkheid of een
eigen identiteitsgevoel hebben. Van mensapen en
dolfijnen is aannemelijk gemaakt dat zij een minimale
vorm van identiteit ervaren.
Ook staatssecretaris Geke Faber liet zich in 1998 niet
onbetuigd in dit stukje nieuw taalgebruik "intrinsieke waarde betekent dat mensen de eigenste eigenheid van het in het wild levende dier dienen te respecteren".
Haar conclusie is dat daarom gewonde dieren in
het wild aan hun lot overgelaten moeten worden ….
Intrinsieke waarde in de Scheppingsleer: deus ex machina?
Voor wie de bijbel als inspiratiebron gebruikt
kan daaruit destilleren dat het dier door God
geschapen is met extra kwaliteiten en mogelijkheden
om bepaalde ervaringen op te doen die uitstijgen
boven de gebruikswaarde door de mens aan het dier
toegekend. Het is de menselijke plicht om het
dier geen (intrinsiek) positieve ervaringen
te onthouden en geen (intrinsiek) negatieve ervaringen te bezorgen.
Het is de ziel waarin deze ervaringen worden vastgelegd
en het is de ziel die de verbinding
vormt tussen mens en dier.
Meer hierover in het proefschrift van ds
Jacques Schenderling. Hij stelt dat de kerk
voor de belangen van dieren moet opkomen.
Wet Dieren
Artikel 1.3. Intrinsieke waarde
De intrinsieke waarde van het dier wordt erkend.
Onder erkenning van de intrinsieke waarde als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan erkenning van de eigenwaarde van dieren, zijnde wezens met gevoel. Bij het stellen van regels bij of krachtens deze wet, en het nemen van op die regels gebaseerde besluiten, wordt ten volle rekening gehouden met de gevolgen die deze regels of besluiten hebben voor deze intrinsieke waarde van het dier, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Daarbij wordt er in elk geval in voorzien dat de inbreuk op de integriteit of het welzijn van dieren, verder dan redelijkerwijs noodzakelijk, wordt voorkomen en dat de zorg die de dieren redelijkerwijs behoeven is verzekerd.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt tot de zorg die dieren redelijkerwijs behoeven in elk geval gerekend dat dieren zijn gevrijwaard van:
a. dorst, honger en onjuiste voeding;
b. fysiek en fysiologisch ongerief;
c. pijn, verwonding en ziektes;
d. angst en chronische stress;
e. beperking van hun natuurlijk gedrag.
In de Wet Dieren is het begrip Intrinsieke waarde onder lid 2 niet bepaald eenvoudig omschreven.
Valt het gegeven dat sommige dieren kunnen voelen onder de eigenwaarde van dieren? En hoe zit het met dieren waarin we ons slecht kunnen inleven: hebben die minder waarde?
Concreter wordt het in lid 3, waarin het woord "gevrijwaard" ietwat zwak een voorzichtige erkenning is van het recht op vrijheid.
In de tekst hieronder wordt dit laatste verder uitgewerkt.
In zijn boek Dierencrisis doet Michel Vandenbosch een goed voorstel als
alternatief voor intrinsieke waarde.
Dierenrecht op regie over het eigen leven
Een leeuw of een dolfijn kan het vrijheidsbegrip
van een mens in al zijn vormen en subtiliteiten
niet vatten. Dat betekent niet dat hij geen behoefte
heeft aan vrijheid. In zijn boek Respect for
Nature begrijpt de Canadese filosofieprofessor
Paul Taylor de dierlijke vrijheid idealiter als
de afwezigheid van de minste belemmering die een
dier hindert in zijn normale activiteit en gezonde
ontwikkeling. Je kan behoudens hun biologische
begrensdheid en de natuurlijke risico's van hun
bestaan (dood door ziektes of roofdieren) de vrijwel
absolute vorm van vrijheid voor dieren onderscheiden:
een zelfstandig bestaan in hun biotoop dat ontsnapt
aan de directe controle van de mens en vrij is
van voortdurende menselijke tussenkomsten. Hier
hebben dieren de meeste kansen om hun leven zelf
te sturen, in de woorden van Paul Taylor 'tot
bloei' te komen en het bestaan te leiden waartoe
ze van nature uitgerust zijn. Een olifant leeft
in een toestand van optimaal welzijn naarmate
hij zijn soorteigen doelen, behoeften, verlangens
en voorkeuren kan nastreven en vervullen. Voor
een olifant maakt de mogelijkheid om in kuddes
te migreren daar deel van uit.
Drie meter lange tuimelaars zijn al 65 miljoen jaar perfect gestroomlijnd
om in hechte sociale groepsverbanden van enkele
tientallen tot wel duizend dolfijnen dagelijks
tot zestig km te zwemmen en 200 tot 500 meter
diep te kunnen duiken. Een schrijnend contrast
met een dolfinariumbassin van enkele tientallen vierkante meter en enkele meters diep.
In die omgeving kan het natuurlijke, aangeboren potentieel aan normale soortspecifieke vaardigheden niet
of nauwelijks tot wasdom komen en wordt de dieren
tekort gedaan. Niet alleen directe, fysieke mishandelingen,
die zichtbare lichamelijke schade (letsels en
verwondingen) veroorzaken, of ziekte door verwaarlozingen,
zijn een graadmeter van slechte levenskwaliteit.
Ook de mate van ontplooiing van het natuurlijke
potentieel of van deprivaties en frustraties door
gebrek aan ontplooiingsmogelijkheden, bepaalt
of een dier een waardig dan wel onwaardig bestaan
leidt. Deprivaties in een saaie omgeving waarin
de levensruimtelijke vrijheid sterk beknot wordt,
kunnen het mentale welzijn van dieren zodanig
erg aantasten dat ze zich uit verveling of frustratie
neurotisch of zelfs psychotisch gedragen, zich
zelf verminken, depressief of apathisch worden
(zie hoofdstuk 8: Pijn aan het spit).
Dat dieren nooit iets anders gekend hebben dan
een afstompend leefmilieu waartoe mensen hen gedwongen
hebben, en zich evenmin bewust zijn van hun natuurlijke
potentieel tot levenskwaliteit "ze weten
niet beter"), is dan ook geen rechtvaardiging
voor een dergelijke behandeling.
In de natuurlijke omgeving komt aan hun levensloop onvermijdelijk
vroeg of laat een einde, al dan niet abrupt. Dat
hoort bij de risico's van het bestaan. Maar los
daarvan zijn dieren, min of meer solitair levend
of in een sociale groep, in hun biotoop onbevangen
vrij te komen en te gaan waar ze willen. Slechts
afgeremd door hun eigen natuurlijke begrensdheid
of tot ze botsen op een omheining die een wildpark
begrenst. Voor een dolfijn is dat de kustlijn.
De natuurlijke wereld van een normale dolfijn
kent geen betonnen muren noch glazen wanden. Vrijheid is niet altijd noch per definitie gelijk aan totale onafhankelijkheid.
Zorgethici spreken bij mensen
van de behoefte aan autonomie die ook binnen een
afhankelijkheidsrelatie kan vervuld worden. Die
relatieve vorm van vrijheid noemt men de relationele
autonomie. Dat begrip kan je toepassen op de situatie
van dieren die leven onder de hoede van de mens.
Idealiter in omstandigheden waarin zij zich normaal
kunnen ontwikkelen en ontplooien, totdat ze een
natuurlijke dood sterven of men hen uit barmhartigheid
pijnloos laat inslapen. Relationele autonomie
lukt bijna nooit voor wilde dieren. Meestal stellen
die te hoge eisen om in gevangenschap een goed
leven te hebben. Geen mens kan daar afdoende aan
tegemoet komen. Gedomesticeerde dieren stellen
niet zulke hoge eisen. Honden of katten kunnen
zich houden aan een aantal sociale leefregels
die hen door mensen worden opgelegd. Vergis u
niet, ook die dieren hebben grote behoefte aan
regie over hun leven. Ze hebben nood aan een interessant
bestaan met zoveel mogelijk soorteigen prettige
en zo min mogelijk onaangename ervaringen. Waar
dieren, zowel de wilde als de gedomesticeerde,
de controle over hun eigen lijf en leven vrijwel
volledig kwijt zijn aan de mens, is er geen sprake van menselijke zorgzaamheid noch van een waardig dierenbestaan. Tot zover Vandenbosch.
Waarde en recht staan los van elkaar
Rechten van individuen (mens of dier) nemen niet
af of nemen niet toe in relatie tot verschillen
in hun waarde, of dit nu valt uit te drukken
in geld, onmisbaarheid of intrinsieke waarde.
Zelfs als de (eigen)waarde van een leven gering
zou zijn, zijn haar rechten niet minder dan van
iemand die zichzelf of een ander bijzonder waardevol vindt.
In onze rechtspraak is het dier geen rechtsubject en is er geen principieel verschil tussen een
object en een dier. De waarde van een object kan
variëren van nul tot onbetaalbaar. De introductie
van een intrinsieke waarde zou het dier mogelijk
kunnen beschermen tegen uitsterven en tegen al te
extreem behandelen als een ding. Het moge duidelijk
zijn dat hierin een rechtsongelijkheid zit vervat.
Analoog aan de neiging van mensen om aan zaken
die lage prioriteit hebben maar helemaal geen
aandacht meer te schenken is de mens geneigd om
geen waarde meer te hechten aan wezens waarvan
zij vinden dat die een lagere intrinsieke waarde
hebben. Vooral niet als er zoveel dieren van een
bepaalde soort zijn als in de bio-industrie.
Capabiliteitsbenadering
Martha Nussbaum (1947) werkt in haar boek "Gerechtigheid voor dieren" de capabiliteitsbenadering uit. Welzijn of gebrek aan welzijn heeft volgens de capabiliteitsbenadering in belangrijke mate te maken met de vrijheid die dieren hebben om hun leven naar eigen goeddunken in te richten. In haar opinie zijn we al eeuwen aan dieren verplicht om onze samenleving zo in te richten dat met de belangen van dieren in gelijke mate als aan mensen rekening wordt gehouden. We zijn al lang doorgeschoten in onze exploitatie van de natuur.
Martha Nussbaum. Gerechtigheid voor dieren. Onze collectieve verantwoordelijkheid (bol.com).
Een dierenleven krijgt waarde wanneer het kan worden geleefd in vrijheid.
Vrijheid is een beter uitgangspunt voor dierenrechten
Per definitie betekent intrinsieke waarde van
het dier iets wat onze voorstellingsvermogen te
boven gaat. Met andere woorden: het is niet wat
je denkt dat het is. Een slechter uitgangspunt
voor dierenrechten is niet denkbaar. Het doet
ook een beetje denken aan een vorm van geloven.
Per definitie kun je een ander niet met rede overtuigen
van het bestaan van God, de ander moet uiteindelijk
geloven. In de praktijk vinden gelovigen elkaar
meestal wel weer in wat een geloof inhoudt, maar
voor de rechtbank is over geloof geen overeenstemming
mogelijk. Dit gebrek aan juridische toetsing is
met name het bezwaar aan het concept intrinsieke waarde.
Intrinsieke waarde is een vage en daarom onbruikbare
term als uitgangspunt
voor dierenrechten. Hoogstens is het begrip
te gebruiken in het geval van zeldzame
of met uitsterving bedreigde dieren. Beter
is het om de belangen van dieren te baseren op
het universele recht van mens en dier op vrijheid.
Deze rechten zijn gelijk voor dieren die zeldzaam
zijn en die in grote getalen voorkomen. Wat zouden mensen er van vinden als wij ons
recht zouden baseren op de intrinsieke waarde van de mens?
Begripsverwarring
Zoals hierboven betoogd, is de kans groot dat
het begrip "intrinsieke waarde" verschillend
wordt opgevat. Je kunt het (afhankelijk van de
klemtoon op "intrinsiek" dan wel "waarde")
opvatten als dat een individu waardevol is, maar
dat de hoeveelheid van zijn waarde en aard intrinsiek
en daarom onbepaald is (A). Je kunt het ook opvatten
als dat een individu een waarde heeft die intrinsiek
van oorsprong is en daarom niet ter discussie
staat (B). In beide opvattingen voegt het menselijke
oordeel en de voorstelling over de objectieve
waarde niets toe en is de praktische waarde van
het begrip nihil. Bovendien is het een contradictio
in terminis en een cirkelredenering.
Een waarde wordt zichtbaar in het gedrag in vrijheid
en de aard en de omvang van zijn/haar waarde wordt
door het individu zelf bepaald. We kunnen en mogen
niet over de waarde van een ander oordelen.
Waar het voor een levend wezen omgaat is dat het
de vrijheid en dus de ruimte krijgt om zichzelf
te zijn, ongeacht de oorsprong en aard van deze
wens. Het is voor het individu daarom van belang
(van waarde) om de omstandigheid waarop dit kan
te optimaliseren. Voor een mens betekent dit een
kans om zichzelf te ontplooien, voor een dier
betekent het om te kunnen leven volgens intrinsiek
aanwezige instincten. Een sociale,
rechtvaardige samenleving garandeert dit in
haar grondrechten. Alleen zo kan er iets terecht
komen van de intrinsieke, in zichzelf aanwezige
potentie om te worden wie je wilt zijn. Het voert
te ver om deze paradoxale gedachte hier uit te werken, dat doen we elders op deze site.
Zelfbeschikking voor dieren
Ondanks dat de mens complexer is dan het dier,
is daarmee niet gezegd dat de mens meer waarde
heeft. De mens zou de vrijheid moeten hebben om
zijn eigen waarde zelf te bepalen. Hoe hij dat
doet, doet er niet toe, zolang anderen evenveel
kansen krijgen en niet worden geschaad.
Dieren zijn intrinsiek evenwaardig aan mensen in hun recht op vrijheid.
Ook voor het dier is vrijheid een essentiële
(voor)waarde. Je zou ietwat cryptisch kunnen stellen
dat vrijheid een intrinsieke waarde van de natuur is, die in de natuur "besloten"
ligt. Het is onmogelijk en onnodig om met dieren
een gesprek te hebben over de waarde en invulling
van zelfbeschikking. Het getuigt van een rechtvaardige
samenleving als we haar leden (mens en dier) vrijwaren van de eis om het recht op zelfbeschikking te verdienen of te verdedigen. Populair gezegd: "ieder
wezen mag er zijn".
In navolging van Rollin en Aristoteles hebben
dieren een Telos:
"een geaardheid, een functie, een set van
activiteiten dat intrinsiek is tot het wezen".
Dit betekent dat we dieren de vrijheid moeten geven om zelf (al was het alleen maar op
basis van hun instinct of natuur) invulling aan
hun leven te geven en dat we ons niet beperken
tot het niet aantasten van dierenwelzijn, maar
dat we er werk van maken om de voorwaarden tot
deze vrijheid vorm te geven.