In de bio-industrie wordt vrijwel geen rekening gehouden
met dierenwelzijn omdat men zo goedkoop mogelijk wil
produceren en men bang is de exportpositie kwijt te raken. Waar ligt dan de grens, wat mag nog
wel en wat niet meer? Als we binnen de bio-industrie
het voorbeeld nemen van het couperen van varkensstaarten,
dan krijgen we de volgende afwegingen.
Een boer coupeert varkensstaarten omdat varkens als
ze wat groter zijn uit verveling in elkaars staarten
gaan bijten. De boer redeneert dan "wanneer ik
van een big de staart coupeer, dan zorg ik dat later
van het jonge varken het dierenwelzijn niet erger wordt
aangetast".
Dit klopt binnen de boerenlogica. Een welzijnsonvriendelijke
maatregel wordt genomen om nog meer welzijnsonvriendelijkheid
te voorkomen. Wanneer je deze situatie vanuit (wat voor
filosofie dan ook gebaseerde) dierenrechten zou benaderen,
dan zou het couperen een aantasting van de lichamelijke
integriteit worden genoemd en onaanvaardbaar zijn. Sterker
nog: de gehele bio-industrie druist in tegen dierenrechten.
Een manier om filosofische scherpslijperij te voorkomen
is het introduceren van het "Nee, tenzij"-principe
of, zoals in de GWWD is gedaan, door te stellen dat dieren belangen hebben en dat deze alleen geweld mogen worden aangedaan wanneer daarvoor een zwaarwegende en geldige
reden is.
Bij het "Nee, tenzij"-principe wordt
de bewijslast gelegd bij de boer, die maar moet
aantonen dat zijn bedrijfsvoering het welzijn
niet aantast.
De boer pareert deze "inperking" simpelweg
door te stellen dat zijn bedrijfsvoering helemaal
geen negatieve gevolgen heeft voor het welzijn
van het dier en dat alles wat hij doet óf
niet anders kan óf gedaan wordt om groter
onheil te voorkomen.
Bewijs dan maar voor de rechter dat deze boer
ongelijk heeft.
Het is dus voor de dieren beter om gezond te
denken in termen van rechten dan van welzijn.
In de praktijk komen beide begrippen bij elkaar in de vijf vrijheden waarop dieren recht hebben en waarvan de schending het welzijn schaadt.
De meeste boeren voldoen aan drie van de vijf welzijnseisen, maar geen aan alle.
Met name het recht om normaal, soorteigen en natuurlijk gedrag te kunnen vertonen wordt geschaad.
Ieder weldenkend mens zou aan deze eis voldoen door het dier toegang tot de weide te geven, maar voor de landbouwsector is een betonnen buitenbak voldoende.
Daarmee kunnen ze namelijk gemakkelijker de mest opvangen en zodoende milieuproblemen voorkomen.
Of dit rechtvaardig en voldoende is, laten ze weer ter beoordeling van het publiek en de politiek.
De vrijheid om te leven naar je eigen vermogens
Martha Nussbaum (1947) werkt in haar boek "Gerechtigheid voor dieren" de capabiliteitsbenadering uit. Welzijn of gebrek aan welzijn heeft volgens de capabiliteitsbenadering in belangrijke mate te maken met de vrijheid die dieren hebben om hun leven naar eigen goeddunken in te richten. In haar opinie zijn we al eeuwen aan dieren verplicht om onze samenleving zo in te richten dat met de belangen van dieren in gelijke mate als aan mensen rekening wordt gehouden.
Martha Nussbaum. Gerechtigheid voor dieren. Onze collectieve verantwoordelijkheid (bol.com). |