De meeste mensen wijzen de bio-industrie af, maar slechts weinigen zien dat de export van dierlijke producten de steunpilaar van deze industrie is.
Export van dierlijke producten levert in eigen land en daarbuiten een lage prijs op, maar voor het overige alleen maar ellende.
Het is maar de vraag of de industriële manier van werken in de veehouderij extra werkgelegenheid of inkomen voor de overheid oplevert boven de meer ecologisch verantwoorde manier van werken.
Ondernemen ten koste van wat?
Het is duidelijk dat als alle veehouders hun bedrijf op ecologische grondslag zouden voeren, dat misschien niet dezelfde groep mensen aan het werk kan blijven.
Het is best mogelijk dat er dan evenveel mensen in de veehouderij werkzaam zouden kunnen zijn als de prijs van de producten maar hoog genoeg is.
Is het niet immoreel om economische argumenten aan te voeren om veranderingen tegen te houden als onnodig - en dus te vermijden - dierenleed in het geding is?
Door de lage prijs van dierlijke producten, die op industriële manier geproduceerd zijn, wordt de consumptie hiervan vergroot.
Zouden we aan de bedrijfsvoering de eis stellen dat deze op een ecologisch verantwoorde en een diervriendelijke manier gebeurt, dan is een prijsverhoging onvermijdelijk.
Deze hogere prijs heeft als voordeel dat de hoeveelheid vlees die geproduceerd wordt kleiner is en dat de marges groter zijn.
Mensen moeten dan wel bereid zijn om óf meer te betalen óf minder te consumeren in ruil voor een gezondere bedrijfsvoering in de veehouderij.
Is dit geen redelijke vraag, gezien de brede afkeuring van de misstanden in de bio-industrie?
Geen verkapte subsidies meer die minstens 1 miljard per jaar bedragen naar deze bedrijfstak en een eerlijke prijs voor vlees en zuivel. Minder belasting, maar hogere prijzen.
Dan pas krijgt de consument een eerlijke keuze voorgeschoteld en wordt de drempel verlaagd om ook een verantwoorde keuze te doen.
De nadelen van export van dierlijke producten
Zouden we om allerlei redenen in ons eigen land kiezen
voor de ecologische veehouderij dan is export van haar
producten per definitie onwenselijk en in strijd met
het grondidee achter ecologisch verantwoord werken.
Export van dierlijk voedsel is namelijk verstoring van
de natuurlijk balans in de kringloop van grondstoffen.
Om export mogelijk te maken moet er meer geproduceerd
worden dan voor de lokale markt benodigd is. Deze overproductie
levert verder dierenleed op, omdat dieren in verband
met ruimtegebrek en uit winstbejag in te kleine hokken
wordt gehuisvest. Om de dieren te kunnen voeren moet
veel extra veevoer worden aangevoerd, veelal uit het
buitenland. Dit verstoort de mineralenbalans: het
lokale milieu wordt overbemest. Op het land kan
vaak alleen nog maar maïs groeien, een van de weinige
veevoergewassen die extreme bemesting nog kan verdragen.
De overbemesting verontreinigt het grondwater, wat het
drinkwater duurder maakt en het zwemwater onaantrekkelijker.
Het levert stank op, wat tezamen met de lelijke opstallen
het landschap op het platteland onaantrekkelijker maakt
voor toerisme. Vervoer van dieren
is voor de dieren zeer stressvol, zeker als dit
over de landsgrenzen is. Een verbod op het exporteren
van levende dieren uit de veehouderij kan samen gaan
met het verbod op het vervoeren van exotische dieren,
al dan niet gevangen in het wild.
Zijn beperkingen in handelsverkeer in strijd met internationale afspraken?
Aangevoerd zou kunnen worden dat landen hebben afgesproken
om onderling een vrije markt te bevorderen. Waarom zou
op het punt van dieren geen uitzondering worden gemaakt?
Het alternatief is dat landen aan de producenten van
dierlijke producten vragen om vrijwillig de leefomstandigheden
te verbeteren of hen daartoe te dwingen. De huidige
misstanden in de bio-industrie laten zien dat deze politiek
niet werkt, juist omdat de verleidingen op allerlei
niveaus zo groot zijn. Zowel de consument als de producent
als de overheid hebben baat bij een zo groot mogelijke
dierlijke productie in combinatie met het sluiten van
de ogen voor de bezwaren. Tegelijk zijn vrijwel dezelfde
mensen het niet eens met de praktijk die dit oplevert.
Dit is een kortzichtigheid en inconsequentie die tot
een impasse leidt, waaruit niet vanzelf een oplossing voortkomt.
Het zou een oplossing zijn om overproductie te verbieden
of economisch onaantrekkelijk te maken. De landsgrens
is een goede natuurlijke en formele grens om hierin
te hanteren. Als we deze grenzen niet stellen dan zal
er nooit een einde komen aan de immorele bedrijfsvoering
die een gewetenloze
toepassing van het vrije-marktprincipe als gevolg heeft.
Natuurlijk kan een regionale opzet ook voldoen, waarbij
een beperkt gebied over de landsgrens wordt betrokken bij een regio.
Het gaat erom dat gesleep met dieren en problemen met dierenwelzijn door overproductie worden voorkomen.
Welke partij kan er voor zorgen dat de eenzijdige gerichtheid op export verdwijnt?
Als er geen limiet wordt gesteld aan de internationale handel aan in vlees afkomstig uit de bio-industrie dan
wordt het land dat het minst geeft om het voorkomen van
dierenleed de marktleider. Of dit zo gaat verlopen hangt
af van het inkoopbeleid van de tussenhandel, de fast-foodketens,
de grootwinkelbedrijven en van (internationale) politieke afspraken.
Het moge duidelijk zijn dat de producent, de tussenhandel
en de overheid niet vrijwillig de eigen concurrentiepositie
zullen opgeven. Wat er moet gebeuren is dat alle
betrokken partijen het ene doen en het andere nalaten.
Een verandering naar ecologische bedrijfsvoering
is alleen te verwachten als de overheid de ecologische
bedrijfsvoering steunt en haar oneigenlijke steun
in de vorm van subsidies aan de bio-industrie stopt.
Van de overheid en van
de politiek wordt eerlijkheid en lef gevraagd.
De diverse departementen zouden samen eerlijk moeten
zijn in de geringe economische voordelen van de
huidige manier van werken in de landbouw en zouden
het lef moeten hebben om de vraag op de agenda te
zetten of een fatsoenlijke manier van werken nu
echt de welvaart op het spel zet. Ze zouden ook
het lef moeten hebben om tegen de negatieve
ontwikkelingen van de WTO in te gaan en handelsbeperkingen
moeten bepleiten voor onverantwoorde en dierwelzijnsonvriendelijke bedrijfsvoering.
Helemaal over de grens van het toelaatbare
natuurlijk is de export van Nederlandse know-how van
intensieve veehouderij naar landen als China of afgedankte bio-industriesystemen naar Polen.
De consument kan invloed uitoefenen door de biologische
producten te kopen en buitenlands voedsel te boycotten.
Het mes snijdt daarmee aan twee kanten: zowel het dierenwelzijn
in het eigen land als in het buitenland wordt gunstig
beïnvloed.
Daarom: koopt ecologische waar uit eigen
land! Ook
het buitenland kan natuurlijk import tegenhouden.
Economische afwegingen
Ondernemers in de agrosector die ongeveer 50% van het oppervlakte van ons land gebruiken, dragen 1,3 procent bij aan de werkgelegenheid.
Nederlandse veehouders voeden slechts 1% van de wereld en dragen even weinig bij aan de eigen economie (ongeveer 1% van het BNP).
70-80% van de dierlijke productie is bedoeld voor export, de nadelen worden in eigen land gedumpt. Ze veroorzaken enorme milieuschade en dit wordt betaald door de belastingbetaler en niet door de vervuiler.
Ons land wordt door overbemesting direct door lozing (mest uitrijden) en indirect door de lucht via neerslag (depositie) verzuurd en overbemest. Dit verrijkt niet de natuur, maar verarmt het juist, doordat soorten verdwijnen en andere gaan woekeren tot een groene woestijn.