Geschiedenis van de landbouwVroeger werd de landbouw in Nederland bedreven door gemengde bedrijven. Dit waren kleine bedrijfjes, met wat koeien, een paar varkens voor vlees en paarden als trekdier. De akkerbouw was gericht op het produceren van voer voor eigen dieren. De rest van de produktie werd op de locale markt verhandeld en was bestemd voor eigen consumptie. Het was vrij moeilijk voor deze bedrijfjes om het hoofd boven water te houden. Vooral op de arme zandgronden in Nederland hadden de boeren het zwaar. Na de tweede wereldoorlog was het Nederlandse regeringsbeleid
gericht op het herstel van de economie en de industriële
produktie. Om de koopkracht van de mensen te vergroten
werd de prijs voor het voedselpakket laag gehouden.
Maar de boeren hadden wel een goed inkomen nodig. Daarom
moest de landbouwproduktie fors omhoog. Verhoging van
de produktie werd bereikt door deze te mechaniseren.
Hierdoor kon met veel minder arbeid hetzelfde werk verzet
worden. Inmiddels is ons land het meest veedicht voor varkens, kippen en kalveren. |
||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||
De Nederlandse landbouw is na de oorlog afhankelijk geworden van het buitenland door de import van grondstoffen en de grote export van produkten. Om tegenwicht te bieden aan de grootmachten Amerika en USSR is de Europese Economische Gemeenschap (EEG, nu EG) opgericht. Het landbouwbeleid van de EG heeft een steeds sterke invloed op de ontwikkelingen in de nationale landbouw gekregen. De landbouw levert een bijdrage
aan de nationale economie die is gezakt naar 2%.
De bijdrage van de veehouderij, als onderdeel van de landbouw, is nog lager. Nederland is wat betreft landbouwprodukten veel meer exporterend dan
zelfvoorzienend. Er is veel werkgelegenheid verschoven
naar de industrie rond de landbouw, bij produktverwerkende
bedrijven en de veevoederindustrie. De werkgelegenheid
in de landbouw is de laatste 150 jaar gezakt van 44%
naar 3,5%. |
||||||||||||||||||||
De problemen rond de gangbare landbouwmethodesDe huidige (=gangbare) landbouwmethodes leveren problemen op, die steeds dreigender worden. De kosten die deze problemen met zich meebrengen zijn niet in de prijs van ons voedsel opgenomen, maar worden via de belasting hoofdelijk over alle consumenten omgeslagen. |
||||||||||||||||||||
De problemen op een rijEconomische problemen, zoals het ontstaan van overschotten en de ontwrichting van de wereldmarkt, wat ook voor Het Zuiden (vroeger: de Derde Wereld) grote consequenties heeft. Sociale problemen, zoals afname van de werkgelegenheid voor agrariërs, de lage gemiddelde inkomens van boeren en de toename van inkomensverschillen, de toename van geestelijke belasting (stress) van agrariërs en nieuwe lichamelijke belasting (geluidshinder en chemicaliën) en de afname van de autonomie van boeren. Zie ook de column Brabant Blues een impressie van de achtergrond en beweegreden van bio-industrieboeren uit Brabant. Problemen rond dierenwelzijn als gevolg van intensievere produktiewijze. Kwaliteitsproblemen, door bijvoorbeeld opzettelijke chemische toevoeging (antibiotica) of onopzettelijke toevoeging van verontreiniging (dioxine) in produkten en te grote produktie. Milieuproblemen, zoals problemen die ontstaan door mest, het gebruik van bestrijdingsmiddelen en de inrichting van het landschap. Gezondheidsproblemen en de uitbraak van dierziekten. We behandelen een deel van deze punten hieronder. Elders worden de 5 bezwaren tegen de bio-industrie op een rijtje gezet. Voor een historisch overzicht van de juridische strijd van milieuactiegroepen, klik hier. |
||||||||||||||||||||
In de Volkskrant van 24 februari 2001 liet
men zien hoe de prijs van 10 liter melk in de voorafgaande
ketens tot stand komt. Het is geen typefout: de melkprijs
in de winkel ligt per liter 20 cent onder de inkoopprijs. |
||||||||||||||||||||
prijzen in guldens (2,20 ƒ= 1 €)
|
||||||||||||||||||||
Economische problemen De EG speelt een belangrijke rol in het beheersen van
het aanbod en de prijzen van de produkten uit de landbouw.
Dit gebeurt door een complex systeem van heffingen (melkquota)
en subsidies, ter ondersteuning van de boeren en tuinders.
Door dit systeem is de produktie binnen de EG fors gegroeid.
Hierdoor is de EG meer dan zelfvoorzienend geworden.
Er zijn van meerdere produkten overschotten ontstaan.
Bekende voorbeelden zijn: de boterberg, de melkplas
en de graanoverschotten. Een ander gevolg van dit markt- en prijzenbeleid is dat landen uit Het Zuiden, zoals Brazilië en bijvoorbeeld landen in de Sahel, landbouwprodukten gaan verbouwen voor de produktie van veevoer. Hier is namelijk vraag naar vanuit de westerse landen. Dit levert deze landen aan de ene kant wel geld op, maar aan de andere kant gaat dit vaak ten koste van de produktie van voedsel voor de eigen bevolking. |
||||||||||||||||||||
Sociale problemen Door de veranderde landbouweconomie van na de oorlog kan
alleen een voldoende inkomen verworven worden op een vernieuwd,
grootschalig bedrijf. Hierdoor is het aantal boeren en
tuinders afgenomen. Ten eerste passen op hetzelfde landbouwareaal
minder grote bedrijven en ten tweede zijn de bedrijven
die de groei niet konden bijhouden weggeconcurreerd. De
prijzen voor gras- en bouwland zijn de laatste 10 jaar
verdubbeld. |
||||||||||||||||||||
Milieuproblemen De meeste milieuproblemen in de landbouw zijn ontstaan
doordat de stofkringloop niet gesloten is. Dit is zowel
op wereldschaal zo als in Nederland. Daarom eerst een
globaal overzicht van die kringloop. Op wereldschaal klopt deze kringloop nog steeds, maar
het blijkt vaak dat de verscheidene processen op verschillende
plaatsen gebeuren. In Het Zuiden wordt voedsel verbouwd
door boeren. In plaats van dat dit bijvoorbeeld gebruikt
wordt om de eigen mensen en dieren te voeden, wordt
dit voedsel aan de Westerse landen verkocht. Daar wordt
het verwerkt als veevoer voor de veestapel. Deze dieren
produceren daarvan een hoop mest, die niet weer teruggaat
naar de grond waar in het begin de voedingsstoffen voor
de planten uit werden gehaald. Het gevolg is dat in
die landen uit Het Zuiden een uitputting van de grond
plaatsvindt en in de Westerse landen een teveel aan
mest ontstaat. |
||||||||||||||||||||
MestoverschottenHet meest bekende milieuprobleem uit de Nederlandse
landbouw zijn de mestoverschotten.
De veeteelt is een heel belangrijke industrie
geworden. In Nederland zijn permanent
gemiddeld 110 miljoen produktiedieren aanwezig,
voornamelijk pluimvee (leghennen en slachtkuikens
samen ongeveer 85 miljoen) en varkens (14 miljoen)
en koeien (>4 miljoen). De overige dieren vallen
onder wat door de Landelijke Dierenbescherming
genoemd wordt "de
verborgen bio-industrie".
Op de landbouwgronden van de veehouders in Nederland
geldt vaak situatie 3 en 4, vandaar dat je veel mais
ziet. Het gewas wordt gebruikt als veevoeder, maar is
tevens een van de weinige gewassen, die de relatieve
overbemesting nog kan verdragen. Door overbemesting met name in het vroege voorjaar als de volledige gieropslag wordt uitgereden over het nog kale bouwland, hebben aanwonenden te maken met ernstige prikkeling van de luchtwegen. |
||||||||||||||||||||
Het effect van ammoniak op plantengroeiBlootstelling van planten aan gasvormig ammoniak kan
zowel negatieve als positieve gevolgen hebben. Hoge concentraties
van ammoniak in de lucht zijn giftig en leiden vaak tot
een sterk verminderde groei en directe toxische effecten,
zoals verkleuring en het afsterven van bladeren. Zulke
hoge concentraties zijn echter zeldzaam. Ze treden meestal
alleen op als gevolg van ongelukken bij de produktie of
het transport van ammoniak. |
||||||||||||||||||||
Gezondheidsproblemen
|
||||||||||||||||||||
Dierziekten(bron: Volkskrant 030303)De Nederlandse veehouderij wordt sinds medio jaren negentig onophoudelijk getroffen door al dan niet besmettelijke dierziekten. De gekkekoeienziekte, mond- en klauwzeer en de varkenspest leidden tot de voortijdige slacht van miljoenen gefokte dieren. In maart 1997 breekt de gekkekoeienziekte BSE uit in Nederland, nadat de ziekte al jarenlang had huisgehouden in Groot-Brittannië. De ziekte is zeer gevaarlijk voor mensen. Na het eten van besmet vlees kan de dodelijke hersenziekte Creutzfeldt-Jakob ontstaan. De paniek slaat toe. Bedrijven worden afgezet en 'preventief geruimd', een mooi woord voor het slachten van de hele veestapel. Tot nu toe zijn 58 BSE-gevallen (koeien)bekend. De laatste is van 18 februari dit jaar in Etten-Leur. BSE-onderzoeksleider Van Zijderveld van het Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid ID-Lelystad, verwacht pas na 2006 een afname van het aantal besmettingen. In februari 1997 breekt in Venhorst de varkenspest uit. Snel brengen boeren, bang voor een vervoersverbod, hun varkens het besmette gebied uit waardoor het virus wijd verspreid wordt. De epidemie kost bijna tien miljoen varkens het leven. Met varkenspest besmet vlees is niet gevaarlijk voor de mens. In mei 1999 worden in België dioxinen aangetroffen in kip- en eierproducten. Het gif hoopt zich op in het vet en kan slecht worden afgebroken. Mensen kunnen bij consumptie gedurende langere tijd flink ziek worden. De dioxine belandt in kippenvoer door gebruik van vervuild vet. Ook varkens en runderen worden getroffen. Nederland moet honderden producten uit de winkelschappen halen. In maart 2001 breekt mond- en klauwzeer (MKZ) uit. Het virus komt, alweer, uit Groot-Brittannië. Uiteindelijk blijken 26 bedrijven besmet. Om verspreiding van het virus tegen te gaan, worden 265 duizend dieren geruimd op zo'n 2500 veehouderijen. Veel boeren zijn woedend dat hun gezonde dieren preventief moeten worden afgemaakt. Na twee maanden wordt nergens meer MKZ geconstateerd. In juli 2002 wordt het MPA-hormoon in veevoer aangetroffen. Varkens worden er tijdelijk onvruchtbaar van. Het is niet gevaarlijk voor de mens, twintigduizend varkens worden vernietigd. (tot zover Jan 't Hart in de Volkskrant) Op een pluimbedrijf in Voorthuizen zijn op 1 augustus 2006 sporen van de zogeheten laagpathogene variant van het vogelgriepvirus aangetroffen. Deze variant is veel minder ziekmakend dan de variant die in 2003 in Nederland is aangetroffen. Alle kippen van het bedrijf werden geruimd. De sporen kwamen aan het licht na het nemen van een monster. De monsters zijn genomen in het kader van de reguliere monitoring. Deze monitoring bestaat uit onderzoek van alle bedrijfsmatig gehouden pluimvee in Nederland. Het doel is om over een langere periode trends en ontwikkelingen van het voorkomen van vogelgriep in kaart te brengen. Aan de hand van deze gegevens kan het beleid over vogelgriep aangepast worden. Pluimveebedrijven met buitenlopende dieren worden vier keer per jaar gecontroleerd. Zij zijn kwetsbaarder dan bedrijven zonder vrije uitloopbedrijven. Zonder vrije uitloop worden een keer per jaar gecontroleerd. Medio 2006 wordt bij schapen de "bluetongue"-ziekte geconstateerd, overgebracht door het insect de "knut". Bluetonge is een ziekte die veroorzaakt wordt door een virus. Hoewel alle herkauwers drager kunnen zijn van deze ziekteverwekker, worden ze er niet allemaal even ziek van. Schapen kunnen er flink ziek van worden en er zelfs aan doodgaan. Dat is bij ongeveer 10 tot 30 procent van de zieke dieren het geval. De sterfte is niet heel acuut. Het duurt minstens acht dagen voor een ziek dier bezwijkt. Het bijzondere van deze uitbraak is dat ook koeien ziek worden. |
||||||||||||||||||||
Wat is bio-industrie en wat is scharrelvlees?Bio-industrie of intensieve veehouderij is het houden
van dieren op een fabrieksmatige manier, waarbij het
streven gericht is op het zo snel, efficiënt, grootschalig
en veel als mogelijk productief maken van dieren. Verzorging
en welzijn van het dier zijn gericht op het maximaliseren
van de productie. Alles wat een dierenleven zou veraangenamen,
maar de productiviteit verlaagt, wordt achterwege gelaten.
Veevoeder wordt van die leverancier betrokken die dat
het goedkoopst kan aanleveren. Mest wordt afgevoerd
op de manier die het minst geld kost. Scharrelen is niet per definitie (veel) meer in het belang van het dier of milieu, maar is een compromis tussen economie en dierenwelzijn. Scharrelvlees kan economisch aantrekkelijker zijn door een iets hoger prijs van het vlees. Scharrelvlees komt uit bedrijven die variëren in hun inspanning om aan het belang van dieren tegemoet te komen. Wanneer het dier in de gelegenheid wordt gesteld om natuurlijk gedrag te vertonen, wanneer de mineralenbalans op het bedrijf op een ecologische verantwoorde manier wordt aangehouden, spreekt men van biologisch vlees. |
||||||||||||||||||||
Waarom wordt er zoveel levend vee vervoerd? Trouw 11/04/01 Rond 1960 werd in Nederland ontdekt hoe je uit wei
en ondermelk goedkoop kalverenvoer kunt maken. Vanaf
dat moment konden veehouders ook hun stierkalveren tot
waarde brengen. Tot op dat moment waren stierkalveren
niet meer dan een overbodig bijproduct. Er ontstonden
speciale kalvermesterijbedrijven Vleesvarkens worden vooral naar Duitsland geexporteerd.
De Duitse slachterijen, die in bezit zijn van gemeenten,
hebben overcapaciteit en zijn daarom bereid een iets
hogere prijs te betalen voor levende varkens. Ook de de toegenomen export van schapen wordt door ingrepen van de Europese Unie veroorzaakt. In 1995 introduceerde de EU regelgeving om de schapenhouderij te stimuleren, die vooral bedoeld was om de ontvolking van berggebieden zoals in Schotland tegen te gaan. De Nederlandse melkveehouders hebben hier ook van geprofiteerd. Door de invoering van de melkquota waren ze gedwongen in te krimpen en kwam er grasland vrij. Daar konden ze mooi schapen op houden. Met als gevolg dat de Nederlandse schapenstapel en dus ook de export van lammeren tussen 1985 en 1990 verdubbelde. Commentaar van het "Consorzio del Prosciutto di Parma": Parmaham mag en kan bij wet alleen gemaakt worden van Italiaanse varkens of ham. De Italiaanse dieren krijgen na geboorte een tatoe die t/m de winkel op de ham traceerbaar blijft, dit sluit gebruik van geïmporteerd vlees of dieren voor het maken van Parmaham uit. Het Consorzio del Prosciutto di Parma ziet hier mede in het belang van de Italiaanse boeren streng op toe. Er worden in Spanje en Italie vele vleeswaren van Nederlands vlees gemaakt, juist Parmaham echter niet. |
||||||||||||||||||||
Verschillende soorten boerenOnder de verzamelnaam "boeren" vallen landbouwers met alleen landbouwproducten, agrariërs met een
gemengd bedrijf: landbouw en veeteelt en de niet-grondgebonden veehouders. Varkens- en kippenhouders ook wel varkens- en kippenmesters genoemd hebben
vaak geen eigen landbouwgrond, waarover ze de mest kunnen
uitrijden. Met name deze groep veehouders, die vroeger
niet bestond, is omstreden. Hun wijze van bedrijfsvoering
verstoort de (inter)nationale
mineralenbalans, zij hebben te veel dieren op te
weinig ruimte, ze produceren voornamelijk voor het buitenland
en vervuilen het milieu in en op het eigen land. Vaak
ook wonen ze niet op hun bedrijfsterrein net zo min
als de eigenaar van een bedrijf op het industrieterrein.
Hun aanwezigheid is door de automatisering overbodig
en het is (door de lelijkheid van de gebouwen en door
de stank- en het lawaai-overlast) aantrekkelijker om
elders te wonen. Je zou dit soort boeren een soort onderaannemers
van de vleesverwerkende industrie kunnen noemen. |
||||||||||||||||||||
Oplossingen voor de problemen uit de gangbare veeteelt?Al eerder is gezegd dat de kosten voor deze problemen niet in de prijs zijn inbegrepen. Het voedsel uit deze vorm van landbouw is dus goedkoop. Toch zijn er steeds meer consumenten die kritisch zijn ten opzichte van de huidige manier van landbouwproduktie. Vooral ten opzichte van vlees heeft de klant tegenwoordig zijn bedenkingen. Dit komt vooral door de dieronvriendelijke manier van produceren, het overmatige gebruik van antibiotica, het optreden van BSE. De consument maakt zich meer zorgen over zijn gezondheid. Hierdoor is de vraag ontstaan naar milieu- en diervriendelijker produkten. Daar speelt de gangbare veeteelt dan ook op in. Echter niet alles wat "groen" genoemd wordt is daarmee ook welzijnsvriendelijk. Ook omgekeerd niet: doordat scharreldieren buiten kunnen scharrelen is de emissie van meststoffen groter. Om redenen van milieubelasting zou een reductie van de veestapel ook bij omschakeling van intensieve veehouderij naar biologische veeteelt een goede zaak zijn. |
||||||||||||||||||||
De toetreding van nieuwe landen tot de EUMet de toetreding van tien nieuwe lidstaten is de discussie rond het landbouwbeleid van de EU weer in volle hevigheid opgelaaid. Hoe zit het met de 40 miljard aan subsidies die boeren in Europa jaarlijks ontvangen, moet dat eigenlijk wel en kan de sector zonder? In hoeverre moeten de nieuwkomers gaan delen in de subsidiepot? Hoe moet het boerenbedrijf er in de toekomstige Unie uit gaan zien: nog groter en efficiënter of juist kleinschalig en biologisch? En hoe zit het met het welzijn van de dieren en de kwaliteit van ons voedsel? |
||||||||||||||||||||
Wildgroei in de scharrelindustrie
Wat betreft eieren geldt ook een wildgroei aan merknamen.
Er is alleen sprake van betere levensomstandigheden
dan in de legbatterij bij het volière-ei, het scharrel-ei
en het gras-ei. Volièrekippen en scharrellegkippen kunnen
niet naar buiten, al heeft de laatste groep wel meer
ruimte. Wat dat betreft zijn eieren van kippen die wel
buiten kunnen komen een betere keuze, te meer als deze
in beperkte tomen (groep hennen met een haan) worden
gehouden. |
||||||||||||||||||||
Groen LabelstallenOm de milieubelasting van de veestapel te verminderen worden zogenaamde Groen Labelstallen gebouwd. Dit zijn emissie-arme stallen: weinig ammoniak, stank en geluid dringt door naar buiten. De productie van mest blijft natuurlijk bestaan en wordt steeds meer rechtstreeks in de grond geïnjecteerd, waar het uiteindelijk ook in het oppervlaktewater en dus het milieu terecht komt. De dieren hebben soms iets meer ruimte, maar minder dan een scharreldier. Belangrijk is te realiseren dat de welzijnseisen in de Groen Labelstallen minimaal zijn, de aandacht gaat hoofdzakelijk uit naar vermindering van belasting van het milieu in de directe omgeving. Een oplossing voor
een milieuprobleem betekent niet automatisch een oplossing
voor het gebrek aan welzijn van dieren in de intensieve
veehouderij. |
||||||||||||||||||||
Ecologische landbouw (EKO)
Het Eko-logo dat in Nederland biologische producten siert, maakt in juli 2005 plaats voor een Europees keurmerk. |
||||||||||||||||||||
SchaalvergrotingDe schaalvergroting in de veehouderij gaat gestaag door. Den Haag (Agrarisch Dagblad 30 mrt 2004) - Nederland
telt steeds minder boerderijen. Maar de boerenbedrijven
die overblijven worden wel steeds groter. De landbouwtellingen
over 2003, die het Centraal Bureau voor de Statistiek
dinsdag op zijn website publiceerde, laten zien dat
de trend van schaalvergroting in de landbouw doorzet. Dat is toch nog ruim meer dan 50% van de oppervlakte van ons land. In het buitenland is ongeveer 30% van het land in gebruik voor de landbouw. |
||||||||||||||||||||
Tussen 2000 en 2011 is het aantal landbouwbedrijven met 28 procent gedaald, van 97.390 tot 70.390. Bijna een kwart van de huidige bedrijven is een melkveebedrijf, en akkerbouwbedrijven zijn goed voor 17 procent. Ongeveer 44 procent van de totale cultuurgrond is in gebruik bij de melkveehouderij en een kwart bij de akkerbouwers. De oppervlakte grond die alle boerderijen in gebruik hebben, is in elf jaar met 6 procent afgenomen, van 1,975 miljoen hectare tot 1,858 miljoen hectare. De oppervlakte grond van een doorsnee bedrijf steeg met 30 procent van 20 tot 26 hectare. Recente ontwikkelingen in de bezwaren tegen vleesconsumptie Rond de eeuwwisseling, toen de meeste artikelen op Animal Freedom werden geschreven, was nog niet zo bekend dat vleesproductie en vleesconsumptie de grootste bijdragen leveren aan klimaatopwarming. |
||||||||||||||||||||
Meer over de kosten van het vleeseten. Voor actuele ontwikkelingen in de agrosector kijk op dierenrechten.blogspot.com. |