Wanneer we ons standpunt doortrekken naar de bio-industrie, dan is de conclusie
onvermijdelijk dat de intensieve veehouderij en de export
van haar producten zal moeten worden afgeschaft. Bijkomend
voordeel hiervan is dat daarmee ook andere (milieu)problemen
definitief verholpen worden (denk aan het mestoverschot).
Vlees eten in de huidige mate is niet noodzakelijk en
we zijn in staat om smakelijke en gezondere alternatieven
te verzinnen. Tijd dus voor een historisch breekpunt
in onze houding tegenover de natuur en het dier als
bron van exploitatie.
Als rechten voor dieren wettelijk worden vastgelegd,
dan moet dit recht afdwingbaar zijn. Zonder dat heeft een recht geen enkele waarde.
Een dier kan en hoeft uiteraard niet zelf een beroep
op zijn recht te doen. Dierenrechten zijn er voor mensen
om andere mensen op aan te spreken.
De positie van een dier zou vergelijkbaar
moeten zijn met de positie van het kind. Een soort
instantie vergelijkbaar met de kinderbescherming zou
bevoegdheden moeten krijgen om daadwerkelijk te kunnen
ingrijpen als het welzijn van het dier in gevaar is.
De wettelijke vertegenwoordigers van dierenbelangen
zouden daadkrachtiger moeten kunnen optreden. Nu moeten
ze afwachten en aantonen dat het welzijn in het geding
is, wanneer de fatale grens allang is overschreden.
Ook wanneer het mijlenver van te voren is aan te zien
dat het dier gaat lijden als gevolg van extreme vrijheidsbeperking
dan nog mag nu niet worden ingegrepen.
De indruk bestaat dat de overheid zich aan haar verantwoordelijkheid wil onttrekken. De overheid wil twee onverenigbare dingen:
de consument tevreden houden met lage prijzen en de
producent tevreden houden met een hoog inkomen. Door
het welzijn van het dier aan de "zelfregulerende"
werking van het bedrijfsleven, de agrarische gemeenschap
of de jagersverenigingen over te laten, laat de overheid
het dier verrekken. Alleen de consument kan dan feitelijk
door selectief te kopen nog regulerend optreden. Ook
in de menselijke rechtspraak zouden we gruwen bij de
gedachte dat ons recht uitsluitend een kwestie van geld
of publieke opinie zou zijn.
Uiteraard realiseren we ons dat het hanteren van een
begrip als vrijheid nadere invulling en concretisering behoeft, voordat het in de juridische
praktijk is toe te passen. De rekbaarheid van het begrip
"vrijheid" is echter geen argument tegen hantering
in de wet of uitstel, maar voegt een uitdaging toe.
Als eenmaal de grenzen van de vrijheid voor dieren wettelijk
zijn vastgelegd, dan is vrijheidsberoving gemakkelijk
te constateren. Bewegingsvrijheid voor dieren is al
enige miljoenen jaren eigen aan de natuur. Naast de
mens is er in de natuur vrijwel geen enkel wezen dat
een ander (zo langdurig en zo extreem) de vrijheid beneemt
om later als consumptie-artikel te laten dienen. De
mensheid heeft al enige duizenden jaren ervaring met
het vastleggen en verdedigen van haar vrijheid in juridische
grondslagen. Zouden we voor dieren daar dan niet mee
uit de voeten kunnen?