Eugen Drewermann (geb.1940) is een gedreven mens, psychoanalyticus en
Katholiek priester.
Uit het laatste ambt werd hij gesuspendeerd
op grond van zijn theologische opvattingen. Vanuit beide
functies kijkt hij naar de verhouding mens en dier.
Hij heeft eens gezegd dat hij drie dingen "haat":
oorlog, geld en de manier waarop wij plegen om te gaan
met dieren. Vanuit zijn ervaring met mensen stelt hij
dat angst de mens brengt tot geweld en agressie, zowel
daadwerkelijk als economisch, ook tegenover dieren.
Angst blokkeert het ethisch handelen
De Christelijke dogmatiek heeft de mens verheven tot
middelpunt van het heelal en doel van de evolutie. Daarom
is alles, ook het dier, ondergeschikt aan en ten nutte
van de mens en is een ethiek t.a.v. dieren niet tot
ontwikkeling gekomen. Maar: wanneer je ten opzichte
van dieren niet ethisch handelt, kun je het dan wel
ten opzichte van mensen doen?
Ethiek is, kunnen we zeggen, er op gericht mensen in
respect en waardering voor elkaar te laten leven. Niemand
verplicht je daartoe maar wanneer je het doet, verrijkt
het je leven, het werkt bevrijdend en geeft een bevrediging,
die je je hele leven meedraagt en helpt je persoonlijkheid
te vormen. Wanneer mensen zich onverschillig opstellen ten opzichte van dieren of, kunnen wij toevoegen, ten opzichte van zwakkeren in de samenleving, nemen
zij geen ethisch standpunt in en berokkenen zij niet
alleen die ander, maar ook zichzelf schade.
En steeds blijkt dat hij, die eens voorbij gaat aan
het leed van een ander, zich op een hellend vlak bevindt.
De mens, zeker de moderne mens, is zich bewust van de
eindigheid en toevalligheid van zijn bestaan (van zijn
"contingentie"). Hij heeft het vertrouwen
in de grond van zijn bestaan verloren en daarom probeert
hij met alle macht zelf zekerheden te scheppen: militaire,
maatschappelijke en tegenwoordig vooral ook economische.
Alles maakt hij daaraan ondergeschikt en daarmee verliest hij zijn menselijkheid.
Ons godsbeeld is veranderd, wat nu?
De moderne, seculiere mens heeft niet meer een God
waaraan hij zijn bestaansrecht kan ontlenen. Hoogstens
kan hij erkennen dat er een universeel bewustzijn of eeuwige energie is, waarop hij rust.
Maar wanneer hij die ervaring heeft weet hij dat het goed is dat hij
er is, zoals hij is en hij zichzelf niet voortdurend
hoeft te bewijzen. Dan komt hij tot rust en komt er
een eind aan zijn streven naar macht, naar superioriteit,
naar economische groei, dat kankergezwel dat steeds
groeien moet ten koste van het organisme waar het in
leeft. Dan lijdt hij niet meer aan zichzelf en kan hij
oog krijgen voor de zwakkeren, waaronder dieren.
In de liefde tussen mensen die zonder
angst zichzelf zijn, wordt de ander vrijgelaten
met behoud van beider verantwoordelijkheid. Je helpt
de ander op zijn eigen manier zijn weg te gaan.
Die grondhouding kan worden doorgetrokken naar dieren.
Ten aanzien van dieren heeft de mens een grotere verantwoordelijkheid,
omdat zij, evenals kinderen, minder greep hebben op hun omstandigheden.
In de steeds kleiner wordende vrije ruimte op aarde
moet de mens de omstandigheden zo beïnvloeden dat
ook het dier zijn vrijheid kan behouden.
Meer over Eugen Drewermann in het contactblad Relatie Mens en Dier van oktober 2003. |