Waar eindigt de mens, waar begint het dier? |
Onderstaand artikel verscheen op 24 februari 2000 in Intermediair.
Door Carien Overdijk, journalist. Ooit een veldwerker ontmoet die diergedrag onderzoekt?
Wel eens naar het bewustzijn of het karakter van zijn studie-object gevraagd?
Het gehakkel aangehoord?
Troost u.
Een journalist krijgt dit: 'daar doe ik liever geen uitspraak over'.
Of: 'daar wil ik mijn naam niet aan verbinden'.
Ethologie, het onderzoek van diergedrag, wordt geteisterd door een tweedeling.
Enerzijds zijn er de veldwerkers, die dieren in hun natuurlijke omgeving observeren.
Aan de andere kant zijn er de laboratoriumvorsers, die uitsluitend waarnemingen doen bij gevangen dieren onder strikt gecontroleerde omstandigheden.
Een kind kan bedenken dat zulke verschillende benaderingen ook verschillende onderzoeksuitkomsten opleveren.
Dieren gedragen zich in vrijheid anders dan in gevangenschap.
Maar de kloof zit niet alleen in de onderzoeksmethode.
Ook de onderzoeksdoelen vertonen een tweedeling.
Laboratoriumonderzoek is meestal gericht op het ontdekken
van collectieve gedragsmechanismen van het stimulus-respons
type. De onderzoekers gaan uit van behavioristische
vooronderstellingen. Ze prepareren een scherp omlijnde
situatie en kijken hoe een dier of een groep dieren
daarop reageert. De vraagstelling is een ja/nee-kwestie.
Wordt het dier onder deze omstandigheden wel of niet
agressief? Slaagt het dier er wel of niet in, zijn eten
te vinden? Fysiologische metingen - hormoonspiegels, bloeddruk - completeren de informatie.
Veldonderzoekers gaan anders te werk. Zij observeren
een diersoort vaak langere tijd, alvorens een onderzoeksdoel
te formuleren. Vaak is er een meerledige vraagstelling,
en zijn de gevonden antwoorden ook multi-dimensionaal.
Niet zelden roepen de geregistreerde gedragingen talrijke
nieuwe vragen op en zijn de uitkomsten minder stellig
dan die van het laboratorium. |
In de ethologische vakliteratuur domineert de 'harde', gekwantificeerde en
geconditioneerde onderzoeksvariant. Het dier figureert
er als een machientje waarvan mensen de werking willen
snappen. Veldonderzoekers die hun werk gepubliceerd willen
krijgen, moeten zich daaraan conformeren. Zij moeten hun
waarnemingen mechanistisch beschrijven en tot in detail kwantificeren.
Onderzoekers die dieren als individuen bestuderen tellen in de ethologie
nauwelijks mee. Psychologie is gereserveerd voor de diersoort
mens, en wie bij dieren persoonsgebonden gedachten of
gevoelens wil ontwaren kan niet terecht in de wetenschap.
De leidende ethologen geven voor deze afwijzing een simpele
reden. De mens kan niet weten wat zich in de hersenen
van het dier afspeelt, omdat het dier dat niet kan vertellen.
Wie toch probeert om iets van het diereninnerlijk te beschrijven,
maakt zich schuldig aan een doodzonde getiteld antropomorfisme,
ofwel het projecteren van menselijke eigenschappen op dieren. |
Oei! Hier knelt de ethologische schoen het allerpijnlijkst.
Ethologen pretenderen dat ze dieren onderzoeken, maar in werkelijkheid gaat hun
onderzoek slechts over één sub-species:
de mens. Twee existentiële vragen schemeren achter
elk ethologisch onderzoek. Nummer een: in welk opzicht
onderscheiden dieren zich van mensen? En nummer twee:
in welk opzicht functioneren mensen net als dieren? Deze
twee dingen wil de mensheid al heel lang weten, en de
achterliggende hypothese is bekend. Mensen zouden - ondanks
hun dierlijke driften - meer waard zijn dan dieren.
Zijn eigen driften wil de mens graag wegschrijven als
lastige, maar hardnekkige restantjes van de evolutie.
Dat kan helpen bij de vaststelling van de menselijke meerwaarde.
Er staan, behalve morele, ook grote economische belangen
op het spel. Zowel de bio-industrie als de biotechnologie
floreren op de aanname dat dieren gebruiksartikelen zijn.
Proefdieren - en straks ook brondieren, leveranciers van
cellen en organen - zullen in de nabije toekomst nog veel
sterker in trek raken dan ze nu al zijn. Cardiologen,
internisten en hun patiënten zitten begrijpelijkerwijs
niet te wachten op de onthulling dat ieder varken net
zo'n unieke, denkende persoonlijkheid is als zijzelf.
De scheidslijn tussen mens en dier is sinds Darwin Sperrgebiet.
De westerse mens heeft zich eeuwenlang een uniek schepsel
gewaand, dat de aardbol van een opperwezen cadeau kreeg.
Via de bijbel is daar een dogma van gemaakt. Zo legitimeerde
de mens zijn aanspraak op het rentmeesterschap van de
natuur en op het ongelimiteerde gebruik van dieren.
Toen
Darwin anderhalve eeuw geleden de mensheid confronteerde
met zijn dierlijke afkomst, sloeg dat in als een bom.
Sindsdien probeert de mens zijn uniciteit te bewijzen
aan de hand van eigenschappen en vermogens waarover uitsluitend
hijzelf zou beschikken.Het is ironisch dat juist het
zogenaamde niet-wetenschappelijke veldonderzoek keer op
keer bewijzen levert voor het tegendeel. Met name het
werk van Jane Goodall, die al veertig jaar de biografieën
optekent van de beroemde Gombe-chimpanseekolonie in Tanzania,
is baanbrekend geweest. De mens zou als enige werktuigen
gebruiken? Anderen voor de gek houden? Lachen? Oorlog
voeren met soortgenoten? Goodall toonde aan dat de Gombe-chimpansees
dat ook allemaal doen. En in dit spoor volgden revolutionaire
ontdekkingen bij andere mensapen, gewone apen, walvissen,
vogels, dolfijnen en olifanten.
Steeds opnieuw moet de mens de definitie van zijn eigen
ondersoort herzien, en steeds opnieuw gooien dieren roet
in het eten. Mensen zouden zich onderscheiden doordat
zij als enige beschikken over cultuur, over taal, over
rekenkundig vermogen. Drie keer mis. Terwijl ethologen
tot laat in de jaren zeventig nog krampachtig het woord
protocultuur probeerden te plakken op pas kort tevoren ontdekte dierlijke cultuuruitingen (voedsel wassen, doden begraven) bewezen chimpansees dat ze niet alleen konden tellen en optellen, maar ook een eigen taal hadden en
zelfs vreemde talen konden leren. Spreken is apen door
de bouw van hun strottenhoofd onmogelijk, maar met de
menselijke gebarentaal kon de gevangen chimpansee Washoe
zo goed overweg, dat ze die vervolgens aan haar kinderen
leerde. Kortgeleden is ontdekt dat ook uiteenlopende soorten als olifanten, dolfijnen,
koeien en kippen hun eigen taal gebruiken. Deze talen
zijn, voor zover veldwerkers nu kunnen waarnemen, opgebouwd
uit vele tientallen verschillende geluidssignalen.
Het verschil tussen mens en dier is - op menselijke coördinaten
gelegd - hooguit gradueel.
Dieren hebben ook intellectuele
vermogens, al scoren ze laag op tests voor menselijke
cognitieve vaardigheden. De neiging van veel ethologen
om dieren dan maar als zwakzinnige medeschepsels af te
schilderen berust alweer op een denkfout. Het is dezelfde
denkfout die zwarte mensen tot een minder intelligent
ras bestempelt. Als je je eigen vaardigheden tot maatstaf
maakt, laat je alle andere buiten beschouwing. |
De cognitie van dieren is simpelweg nog nauwelijks onderzocht. Waar dat - mondjesmaat - wel
gebeurt, zijn de resultaten vaak verbluffend. In zaken
als geheugen, ruimtelijk inzicht en botanische kennis
kunnen apen, vogels en olifanten de mens ver overtreffen.
Ethologen kunnen daar inmiddels niet meer omheen, maar
de meesten conformeren zich angstvallig aan het heersende
gezichtspunt dat deze vermogens genetisch bepaald zijn.
Volgens deze redenering zijn alle dieren van één
soort uitgerust met hetzelfde pakket aangeboren standaardeigenschappen.
Maar uit het zeldzame dieper gravende veldonderzoek blijkt
sinds kort dat dieren, net als mensen, over hun kennis
communiceren en hun kinderen erin onderwijzen. Ze handelen,
net als mensen, niet alleen functioneel (om hun familieleden,
en daarmee hun eigen genen te bevoordelen) maar ook intentioneel.
Ze ontwikkelen nieuwe gebruiken en passen hun gedrag soms
direct aan wanneer hun omgeving verandert.
Binnen een
diersoort kan de kennis per sociale groep ook sterk variëren.
Afgelopen zomer publiceerde een internationale groep primatologen
in het tijdschrift Nature een inventarisatie van 39 verschillende
cultuurpatronen bij chimpansees. Gedragingen die dus niet
kenmerkend zijn voor de soort, maar die slechts bij enkele gemeenschappen voorkomen.
Zo'n publicatie mag gelden als een wetenschappelijke doorbraak,
maar toont tegelijkertijd de kennisarmoede van ethologen.
De in het artikel opgesomde gedragingen zijn merendeels
korte, enkelvoudige verrichtingen, zoals het gebruik van
boombladeren voor wondbehandeling of als een soort washandje.
Het enige complexere gedragspatroon in de lijst is de
zogenoemde regendans, die sommige chimpanseegroepen uitvoeren
bij het begin van een regenbui.
Documentatie van individuele
levens zou meer licht kunnen werpen op individuele vermogens
en bedoelingen van dieren. Maar dit type informatie houdt
de biologie liever buiten de deur. De longitudinale psychologische
studies van veldwerkers als Biruté Galdikas (orang-oetans)
en Jane Goodall gelden als onwetenschappelijk en krijgen
nauwelijks navolging. De meeste onderzoekers passen ervoor
om vrije dieren generaties lang te observeren, en de meeste
tijdschriften accepteren zelfs niet dat dieren in een
onderzoeksverslag namen dragen. Veldwerkers omzeilen dit
verbod nu met een nummeringsysteem, maar dat maakt de
communicatie over individuen er niet helderder op.
Het subjectieve en ingeperkte onderzoek van diergedrag
staat in schril contrast met het veel creatievere onderzoek
van de fysica. In hun angst
van antropomorfisme te worden beticht kiezen onderzoekers
de meest vreemde verklaringen. Zo zou infanticide in het
wild geen opzet zijn, maar een 'bedrijfsongeval'. En zo
zijn de ideeën over macht, vaderschap en sekseverhoudingen
bij dieren inmiddels uitgegroeid tot een spraakverwarring die de Toren van Babel in de schaduw zet.
Een van de laatste, en meest fundamentele aannames is
dat de mens als enige over een moreel besef beschikt.
Darwin had moraliteit al gekenschetst als het middel
waarmee de mens zijn nare dierlijke neigingen steeds verder
zou leren beheersen en onderdrukken. De prominente primatoloog
Frans de Waal heeft deze aanname inmiddels weerlegd. In
zijn boek Good natured (1996) beschrijft hij talrijke
vormen van altruïstisch gedrag bij dieren die lijken
te berusten op een bewust gekozen sociaal normen- en waardenpatroon.
De Waal verkent met zijn aanpak de harde grenzen van de
ethologie, maar blijft tenslotte toch veilig binnen de
mens-dier dichotomie. Aan het eind van zijn overtuigende
en knap geconstrueerde betoog plaatst hij moraliteit in
een hiërarchie. Het menselijk geweten prevaleert.
'Zijn dieren morele wezens? Laten we slechts concluderen
dat ze een paar verdiepingen innemen in de toren van moraliteit'.
De Waal laat geen twijfel bestaan over de bewoner van
het penthouse: dat is de mens.
De Waal's aanname van morele superioriteit bij de mens
past in het heersende ethologische denkkader. Het rechtvaardigt
dat de mens de natuur naar zijn hand zet. Maar in hetzelfde
Good Natured is voor de oplettende lezer ook een nederiger
verklaring voor dit menselijke gedrag te vinden. Dieren
bevoordelen meestal de leden van hun eigen sociale groep, schrijft De Waal ergens in het begin. Dit principe, het 'eigen volk eerst', is het diepst gewortelde morele besef
bij alle diersoorten, de mens incluis. |
Westerse intellectuelen die denken deze politiek beladen moraal te hebben overwonnen,
beseffen niet dat zij slechts de definitie van 'eigen volk' hebben herzien.
De mens is allang één wereldvolk, dat vooral in concurrentie leeft met andere diersoorten.
Het moet met steeds meer exemplaren zien te overleven in een krimpend natuurlijk milieu. Ondanks
nationalistische tendensen raakt dit volk steeds sterker
sociaal verknoopt. Als het dan soortgenoten kan redden
met genetisch gemanipuleerde koeienmelk of steriel opgekweekte
varkens is de afweging tussen dieren- en mensenwelzijn niet moeilijk.
Dit argument is een stuk lomper dan de morele aanname
dat mensen meer waard zijn dan dieren. Maar wie naar de
feiten kijkt ziet dat een waardevergelijking op onwetenschappelijke
standpunten berust. Was het eerst de bijbel die de menselijke
macht over dieren legitimeerde, nu is het een vervorming
van de evolutietheorie.
De in wetsteksten over dierenwelzijn
steeds aangehaalde 'intrinsieke waarde' van dieren blijft
een raadsel zolang de meeste ethologen door een zwaar
beslagen evolutionaire bril blijven kijken. Juist deze
'intrinsieke waarde' zou volgens de overheid een rem moeten zetten op ongelimiteerd (proef)diergebruik.
Het tegengeluid is zwak.
Dierenbeschermers en actiegroepen hebben nauwelijks
invloed op de wetenschap of op de politiek. Elke bezitter
van een huisdier wordt weekhartig als het over de unieke
persoonlijkheid van zijn oogappel gaat, maar de dierenplatforms
slagen er niet in om de wetenschappelijke visie op dieren
fundamenteel aan de orde te stellen.
De Leidse docent
bio-ethiek Ignaas Spruit, die tien jaar geleden een
belangengroep voor apen oprichtte onder de naam Pro
Primates, is onderhand wanhopig. 'De wetenschap is een
gesloten bolwerk. Het komt de meeste onderzoekers veel
te goed uit om uitsluitend reductionistisch naar dieren te kijken'. |
|
|