Bio-industrie bestaat nog niet zo lang en zeker niet in de huidige omvang.
Wat zijn de factoren, die deze ontwikkeling hebben bevorderd?
Bio-industrie is een samenspel van een aantal ontwikkelingen en spelers.
Allereerst is er de veevoederindustrie die er belang bij heeft zoveel mogelijk veevoeder tegen
zo gering mogelijke kosten af te zetten. Met de huidige
omvang van de varkens- en kippenstallen kan een veevoedervrachtwagen
relatief efficiënt rijden. De veevoedermaatschappijen
maakten het tevens de veehouder gemakkelijk om een intensieve
veehouderij te starten (stal financieren, eventueel bouwen
en vergunningen regelen ed.). De veehouder hoefde als
het ware alleen nog maar zijn handtekening te zetten.
De banken (met name de RABO-bank) zijn maar al te bereid
(geweest) om geld te lenen om de zaak te financieren.
Het gaat hier om enorme bedragen: veelal tussen een half
en anderhalf miljoen. De rente die dit oplevert, spekt
de bank. Voor een veehouder is vervolgens zaak om zoveel
mogelijk dieren in zo'n kort mogelijk tijd groot te brengen.
Door de omzet zo groot mogelijk te maken, kan hij zijn
schulden zo snel mogelijk aflossen.
Het lijkt er op dat alle partijen hiermee hetzelfde doel
hebben: "big" business, low profile, clean en
efficiënt produceren. Alleen de dieren, die in grote massa's
verwerkt worden, zijn de dupe en ook het milieu, wanneer
de veehouder de mest op het land dumpt tot aan het maximale
wat het kan verwerken en vaak nog verder. De in onze economie
welhaast maniakale tendens tot groeien om het groeien wordt treffend uitgedrukt in
een artikel in het Agrarisch Dagblad van 24-9-97 (p. 5)
onder de titel: "groei is voor Van den Boomen vanzelfsprekend"…. "Groei was in de omgeving van Asten altijd vanzelfsprekend.
Als een jaar de prijzen goed waren, werd het jaar daarop
een stal bijgebouwd". "Je was een 'wijker'
als je niet aan deze schaalvergroting meedeed. En niemand
wilde in deze macho-cultuur als 'wijker' in de hoek worden
gezet". Einde citaat. Zie ook de column Brabant
Blues. Het moge duidelijk zijn dat de veehouder door de grote
aantallen dieren, die ook relatief kort blijven, steeds
minder binding heeft met zijn dieren: het zal hem letterlijk
en figuurlijk een worst zijn. De dieren verworden tot
productiemiddelen en het welzijn wordt geminimaliseerd
tot die grens waarbij het lijden niet direct zichtbaar
is en die nog kostentechnisch verantwoord is.
Uit het Agrarisch Dagblad: de ondernemersvisie van
Frans van den Boomen is even eenvoudig als zuiver: "een
kwalitatief hoog en gezond kuiken produceren tegen een
lage kostprijs", formuleert hij. "Daarvoor
moet je blijven investeren; steeds verder de bedrijven
optimaliseren".
De rol van de overheid hierin is dubbel:
aan de ene kant verhoogt export van varkensvlees en pluimveeproducten het bruto nationale
product, aan de andere kant draait de overheid er voor
op om de schade aan het milieu te beperken.
Door steeds verdergaande mondialisering en globalisering
van multinationals in de (vee)voedselindustrie zijn het
nu nog maar een handvol bedrijven die vrijwel ongecontroleerd
door nationale overheden bepalen hoe het reilen en zeilen
op de lokale markten en bedrijven is. De overheid geeft
de controle en macht over deze bedrijven steeds meer uit handen.
De invloed van de consument is beperkt. Zelfs al zou de
consument massaal de ecologisch verantwoorde veehouderij
steunen door haar duurdere EKO-eieren of scharrelvlees
te kopen, dan nog is er de export die de bio-industrie
rendabel houdt. Er wonen twee keer zoveel consumenten
van de Nederlandse bio-industrie in het buitenland. Zij
hebben er nauwelijks een besef van hoe vreselijk het leven
van de dieren binnen de Nederlandse stallen is.
Zowel de overheid als het grootste deel van de consumenten
heeft boter op hun hoofd en bedrijven liever struisvogelpolitiek.
De consument heeft via de belasting al ongeveer eenderde
van de prijzen van vlees en zuivel vooruitbetaald. Dit
maakt het financieel onaantrekkelijk om een reële
prijs te betalen voor verantwoord voedsel waarop geen subsidie zit.
Het (belang van het) dier komt door de neiging tot ongebreidelde groei letterlijk in de knel. Een varkenshouder wordt 1 keer in de zeventien jaar gecontroleerd
op het welzijn, terwijl de meerderheid van de varkenshouders
één of meer aspecten van het varkensbesluit
overtreedt (uit het jaarverslag van de Algemene Inspectiedienst).
Zijn fast-food-ketens als McDonalds verantwoordelijk voor dierenleed?
Iedereen die vlees uit bio-industrie eet, is verantwoordelijk
voor de misstanden in de bio-industrie.
Hetzelfde geldt voor personen en supermarkten die vlees
te koop aanbieden dat afkomstig is uit de bio-industrie.
Die verantwoordelijkheid neemt nog toe als het voor het
publiek nog aantrekkelijker gemaakt wordt om veel vlees
te eten, bijvoorbeeld door de prijs laag te houden, het
vergroten van het aantal verkooppunten of kinderen
te manipuleren. In deze zin zijn McDonalds en andere fast-food-ketens meer verantwoordelijk dan andere
aanbieders omdat deze concerns de consumptie van bio-industrievlees
vergroten.
Het zou een goed idee zijn om fast-food-ketens te verplichten
om vlees in te kopen uit hetzelfde land vanwaar zij verkopen.
Nog mooier zou het zijn als de fast-food-ketens vrijwillig
overgaan tot het inkopen van biologisch vlees.
Kan de bio-industrie worden afgeschaft?
Gebrek aan protest vanuit de maatschappij bevordert
de sluipende invoering van de bio-industrie. Waarom
durven wij geen grenzen te stellen?
Misschien is een van de verklaringen hiervoor de jarenlange
indoctrinatie in onze jeugd met het romantische beeld
wat wij van de boerderij hebben. Veel van de ouderen
onder ons hebben er in hun jeugd nog gespeeld. Het is
het beeld van boeren met weinig
dieren die zij veelal van haver tot gort kenden; de
geur van hooi en stro; van meehelpen met dieren voeren.
Wie durft deze hardwerkende mensen grenzen te stellen,
wie gunt hen geen goed inkomen?
De jongere kent het beeld van de boerderij eerder van
de kinderboerderij in het park. De
kinderboerderij lijkt helaas niet op de werkelijkheid
bij haar grote broer.
Op de lagere school hebben we trots aangehoord hoe ons
kikkerlandje efficiënt zuivelproducten kon produceren,
veel beter dan het buitenland. Net als Calimero: zij
zijn groot en ik is klein, maar wij zijn de beste.
Zuivelproducten zijn van kleins af aan gepromoot als essentieel voor de gezondheid: "Joris
Driepinter", "Melk de Witte Motor" en
"Vlees moet mevrouw, u weet wel waarom". Dat
zuivel achteraf niet zo gezond is en sterker nog dat
het zelfs schadelijk kan zijn, is wel een erg grote ommezwaai.
Het is belangrijk dat de Nederlander zich realiseert
dat het romantische beeld diep geworteld zit en ook
de reclameboodschappen voor de zuilvelproducten. Anders
vormt de tegenstrijdige informatie rond de veehouderij
in Nederland alleen maar de voedselbodem voor onverschilligheid en wordt de situatie sluipenderwijs erger.
Verder is het een goede, maar gelukkig niet essentiële
zaak om voldoende (internationale) politieke steun te
krijgen voor een strakkere regelgeving in de intensieve
veehouderij. Daarvoor is lef nodig, want de zaak op
haar beloop laten, kost op de korte termijn minder energie. Daarnaast zou Nederland er
goed aan doen om haar exportpositie in op dit
gebied op te geven. Waarom zouden we deze niet internationaal
verruilen voor een andere, meer gewenste en verantwoorde
bedrijfstak? Door de export te stoppen wordt het ook
minder economisch aantrekkelijk om de bio-industrie
in stand te houden. De veehouders kunnen van hun schulden
worden verlost door het instellen van varkens- en pluimveerechten;
door geen nieuwe spelers op dit veld toe te laten en
door het aantal rechten geleidelijk af te bouwen, bijvoorbeeld
door deze op te kopen.
Met de huidige omvang van de veestapel is het garanderen
van dierenwelzijn niet mogelijk: het aantal dieren in
de veehouderij zal omlaag moeten, liefst tot het niveau
waarop nog net in de nationale behoefte kan worden voorzien.
Dat buitenlandse producenten van dit gat in de markt
zullen profiteren zou mogelijk op korte termijn het
geval kunnen zijn. We hebben als Nederlanders het slechte
voorbeeld gegeven, maar kunnen moeilijk naar anderen
wijzen als we zelf boter op het hoofd hebben. We zullen
het goede voorbeeld moeten geven door ons als "pusher"
van welzijnsonvriendelijke producten van de markt
terug te trekken, maar we kunnen als "puller"
van welzijnsvriendelijke producten wel een rol te gaan spelen.
In de vrije
markt zou voor dier(lijke product)en een uitzonderingspositie
moeten gelden. Net als bij kinderporno, kinderarbeid,
vrouwenhandel en drugshandel mag niet het meest immorele
land de spelregels bepalen, maar zou de im- en export beperkt (of liever: afgeschaft) moeten
worden. Zeker zouden de subsidies waarmee deze industrie
oneigenlijk in stand wordt gehouden moeten worden afgeschaft.
Om kwetsbare onderdelen van een land te beschermen, of
dit nu natuurgebieden of dieren zijn, zou een land tegen
zichzelf beschermd moeten worden door het opleggen van
een handelsbeperking. Dit betekent een klein economisch
verlies, maar een enorme morele winst.