Wat vertraagt verbeteringen van het dierenwelzijn in de veehouderij?
De vrije markt
De mogelijkheid om te exporteren maakt
in principe de gehele wereld tot een afzetmarkt. De
marktpositie van de Westerse landen ten opzichte
van landen uit de Derde Wereld is veel sterker.
Deze positie wordt versterkt door de handelsbesprekingen
rond de WTO. Daarbij worden handelsbeperkingen
op ethische gronden steeds meer afgebouwd. Nederland
heeft in het recente verleden door de omvang van
de bio-industrie en door het exporteren van deze producten (70%) en deze bedrijfsvoering
een negatieve invloed gehad op het dierenwelzijn
in eigen en andere landen. |
De lage prijs van dierlijke producten in combinatie met een te groot aantal producenten
Alle gewenste veranderingen hebben
als effect een hogere prijs van dierlijke producten.
Op zich zijn veehouders wel voor een hogere prijs,
maar nauwelijks iemand is bereid om zelf de productie
te stoppen of diervriendelijke investeringen te
doen bij een onzekere toekomst van de afzetmogelijkheden.
Deze ongelijkheid wordt versterkt doordat de consument
al via zijn belastingen een deel van de prijs
van vlees en zuivel vooruit heeft betaald. Het
is onredelijk dat een bedrijfstak door de overheid
met subsidies in stand wordt gehouden, terwijl daarmee eerlijke
en verantwoorde alternatieven nauwelijks een kans
krijgen, omdat de goede goedwillende producenten dan ten onrechte relatief
hogere prijzen voor hun producten moeten vragen. |
De onzichtbaarheid van het dier in de bio-industrie
De leefwereld
van de dieren wordt zorgvuldig afgeschermd van
de buitenwereld. Ook is aan het vlees op het bord
niet te zien waar het vandaan komt of wat er in
zit.
Er valt nog te veel te verdienen op een discutabele
manier, terwijl controle van overheidswege achterblijft.
De kans op controle voor een varkenshouder is
eens in de 17 jaar. |
De jarenlange indoctrinatie van de consument
Van jongs af aan zijn Nederlanders opgegroeid
met het beeld dat dierlijke producten gezond
en noodzakelijk zijn. Verder is men trots op de
hoge productie in eigen land, maar realiseert men
zich niet dat dit samengaat met het afknijpen van
dierenwelzijn. Zich verdiepen in deze misstanden
zou op korte termijn een aantal onaangename conclusies
opleveren: dat men zich jarenlang heeft laten misleiden,
dat men zijn eet- en koopgedrag zou moeten veranderen
en dat het ook nog meer geld gaat kosten. De consument
is er ten onrechte nog te weinig overtuigd of gedragsverandering voldoende
voordelen met zich mee gaat brengen. |
Het verzet tegen de bio-industrie is afhankelijk van vrijwilligers
Het aantal betaalde actievoerders is gering (een
stuk of tien tegenover tienduizenden die
werken aan de promotie van dierlijke producten).
Verder is de dierenrechtenbeweging
niet altijd optimaal bezig of werkt illegaal. |
Het inconsistente beleid van de overheid
De overheid belast de
veehouder niet met de nadelen van zijn bedrijfsvoering
en laat de belastingbetaler opdraaien voor het wegpoetsen
van de nadelige effecten op bijvoorbeeld milieu,
de prijs van schoon water, verschraling van het
landschap enz..
De bio-industrie wordt gedoogd,
ondanks de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. |
Het niet aflatende geloof in technologische oplossingen en economische groei
Na de tweede wereldoorlog hebben de technologie en de economie onze samenleving zoveel voordelen
opgeleverd dat de gedachte post heeft gevat dat
de nadelen daarvan als milieuschade en verminderd
dierenwelzijn moeten worden aangepakt met nog meer
ontwikkeling en groei in technologie en economie. |
Gebrek aan ethisch besef binnen de wetenschap
Door de financiering vanuit het bedrijfsleven kiezen onderzoekers korte termijn doelen in plaats dat ze problemen oplossen voor de lange termijn.
Medicijnen worden getest op proefdieren,
naar alternatieven wordt te weinig gezocht; dieren
worden gebruikt voor orgaantransplantatie; zuivel
wordt "functioneel
verrijkt" met voedingsstoffen, terwijl
het verrijken en aantrekkelijker en smakelijker
maken van plantaardig voedsel veel meer problemen
zou oplossen. |
De mentaliteit van de veehouder
Veel veehouders zijn niet van mening dat hun dieren het zo slecht hebben, zij
zorgen immers goed voor hun dieren. De dieren
krijgen op tijd eten en drinken om ze zo snel mogelijk
slachtrijp te maken. Deze boeren zien niet meer
in dat zij hun dieren verkeerd behandelen. Een mentaliteitsverbetering
is nauwelijks te verwachten. Het is effectiever
deze boeren op economische gronden met zachte doch
duidelijke dwang te motiveren tot een meer verantwoorde
bedrijfsvoering. |
Vrijwel iedereen heeft boter op zijn hoofd
Producent,
overheid en consument hebben er belang bij om elkaar
niet aan te spreken over de gevolgen voor het
welzijn van het dier in de intensieve veehouderij.
Een varkenshouder wordt 1 keer in de zeventien jaar
gecontroleerd op het welzijn van zijn dieren, terwijl de meerderheid
van de varkenshouders één of meer
aspecten van het varkensbesluit overtreedt (uit
het jaarverslag van de Algemene Inspectiedienst).
De belangen van het dier zijn commercieel niet interessant.
Ze zijn als het ware "born
to lose". |
Halfslachtige verbeteringen in de stalinrichting
die breed uit worden gemeten in de publiciteit en marketing, maar die slechts een klein deel van de productiecapaciteit omvatten
Publiek en dierenbeschermingsorganisatie zijn graag geneigd te geloven dat verbeteringen in leefomstandigheden voor vee in kleine stapjes moeten worden nagestreefd. |
Het is in ieders individueel belang om niet te veel met prijsverhoging van het product te worden geconfronteerd anders moet stoppen met het product afnemen worden overwogen. Dat vraagt om gedragsverandering en dat is lastig. |
Deze factoren liggen deels op macroniveau en
de ideale situatie zal
nog veel energie kosten. Voor de individuele consument
gelden eigen redenen voor onverschilligheid ten aanzien van de positie
van de landbouwhuisdieren. In hun boek "In
het belang van het dier: over het welzijn van
dieren in de veehouderij" bespreken ethologe
Francien de Jonge en hoogleraar biologische landbouw
Eric Goewie de factoren die het welzijn van het
dier beïnvloeden. |
Wetenschappers over dierenwelzijn
Wat is erger, de krappe varkenshokken, een kip
in een legbatterij of een vis waarbij levend de
ingewanden worden weggesneden? Wetenschappers
gespecialiseerd in dierenwelzijn waagden zich
aan een vergelijking van alle ernstige dierenleed
in de vee- en vissector en kwamen tot een verrassende
conclusie: het grootste dierenleed in de vee-
en vissector is de manier hoe vissen worden gedood
op vissersboten en op viskwekerijen. Daarna volgden
de krappe kale hokken van varkens, de absurd snelle
groei van vleeskippen en de legbatterij als ergste
welzijnsproblemen. Dit blijkt uit een enquête
van Stichting Wakker Dier onder wetenschappers
op het gebied van dierenwelzijn. |
Vissen zijn vogelvrij; er is geen
wet die hun welzijn bewaakt, zelfs niet voor kweekvis,
een sterk in opkomst zijnde vorm van bio-industrie.
Bij de vangst van zeevis loopt een groot deel verwondingen
op of sterft bijvoorbeeld na een dagenlange doodstrijd
in (kieuw)netten. Er zijn ook geen regels voor het
zo pijnloos mogelijk doden van vis waardoor in de
praktijk veel vissen urenlang creperen voor hun
dood; haring stikt langzaam op het scheepsdek of
wordt levend gevild, paling wordt in zout gelegd
wat urenlang pijnlijk in de huid brandt, zalm wordt
vaak verstikt met het stressvolle koolzuurgas en
schol en tong voeren een urenlange verstikkingsdoodstrijd.
Terwijl er al diervriendelijkere slachtmethodes
bestaan, zoals verdoving met een elektrische schok,
worden ze in de praktijk niet toegepast. Het kabinet
erkent dat 'onacceptabele methodes' worden
toegepast maar weigert in te grijpen. |